De Laaglandjagers

Kwikstaart zat gehurkt achter een struik met een pijl op haar boog aangelegd. Ze tuurde langs de pijlschacht door de takken van de struiken. Met haar wang rustend tegen de boogpees en haar ogen gericht op het struikgewas aan de bosrand, wachtte ze op het moment dat de herten zouden komen. Ze had de kenmerkende hoefslagen al gehoord. Nogmaals controleerde Kwikstaart de windrichting. Ze had daarvoor een hoofdhaar uitgetrokken en over een tak vlak voor zich gehangen. Als de windrichting veranderd was, zou het nutteloos zijn geworden nog langer te wachten. De geuren van haar lichaam en dat van haar metgezellin Sluipende Poema zouden dan door de wind worden meegenomen naar hun prooi en de schuwe dieren zouden dan vandaag deze drinkplaats mijden. De haar werd nog steeds lichtjes door de warme windstroom opgetild haar kant op. Kwikstaart richtte haar blik terug op de bosrand. Achter zich hoorde Kwikstaart het zachte tikken van de kralen van een halsketting. Haar vriendin Sluipende Poema liet de kralen gedachteloos door haar vingers glijden. Sluipende Poema verveelde zich. Ze moest zich stilhouden van Kwikstaart en daar was ze heel slecht in. Op weg naar het jachtgebied had ze tenminste nog voluit met haar vriendin kunnen praten, maar sinds ze aangekomen waren in de omgeving waar een zijtak van de Renate door het woud slingerde, moest Sluipende poema het onderwerp met rust laten. Het was in dit gedeelte van het woud, waar een paar dagen geleden Kwikstaart een nieuw wildspoor ontdekt had. Het verraadde de dagelijkse trek van een roedel herten naar een poel. Kwikstaart en Sluipende Poema hadden zich uitgekleed om te baden in een stroompje. Schoongewassen hadden ze zich gestoken in hun jachtkleren en elkaar geholpen onbedekte huid in te smeren met de modder waardoorheen Kwikstaart sterk ruikende stoffen uit de geurklieren van wilde dieren had gemengd. Sluipende Poema had er een vies gezicht bij getrokken, maar Kwikstaart vond de koele opdrogende modder op haar huid aangenaam. Nadat ze daarmee klaar waren, betrokken ze in stilte de door Kwikstaart uitgehakte schuilplek in het struikgewas om het wachten te beginnen.   
Juist op het moment dat Kwikstaart Sluipende Poema wilde vragen de kralen eens met rust te laten, zag ze de kop en de hals van een hert tevoorschijn komen door de opening. Het hert bleef stokstijf staan en met de oren draaiend nam het nauwlettend de omgeving van de poel op. Kwikstaart wist zeker dat ze de zachte tikkende geluiden had gehoord. Sluipende Poema had niets gemerkt en bleef verveeld met de kralen spelen. Het geluid kon door het hert niet thuisgebracht worden. Met de oren naar voren gericht stond het te staren in de richting van de twee meisjes. Kwikstaart hield haar adem in en verwenste in gedachten haar vriendin. Het aanhouden van het geluid leek het hert gerust te stellen. Het wekte zelfs haar nieuwsgierigheid. Ze deed een stap naar voren in de richting van de schuilplek. Kwikstaart hoopte nu vurig dat Sluipende Poema toch vooral door zou gaan met wat een effectief lokgeluid bleek te zijn. Ze trok de gevederde staart van de pijl behoedzaam naar achteren op de boogpees. Ongeduldig drongen de andere herten zich langs het voorste hert naar de waterplek en Kwikstaart zag haar prooi. De meisjes waren nog te jong om op het grote wild te mogen jagen en bovendien waren ze niet in staat om een volwassen hert mee terug te slepen naar de nederzetting. Een veulen van enkele maanden oud was hun echter wel toegestaan en daar was het nu het seizoen voor. Kwikstaart koos er één uit dat mee huppelde met haar moeder op weg naar de waterkant en volgde met de punt van haar pijl de plek waar het vlak achter de voorpoten in de romp terecht moest komen. Ze richtte vervolgens de pijl iets omlaag en liet los. Sluipende Poema hoorde de vibratie van de boogpees en keek op. Ze richtte zich op uit haar liggende houding om door de openingen tussen de takken te gluren en zag nog net hoe de laatste dieren van de kudde het bos in verdwenen. ‘Heb je er één?’ fluisterde ze opgewonden. Kwikstaart haalde haar schouders op en pakte een andere pijl. Ze legde aan en ging verzitten om haar spieren wat te ontspannen. Sluipende Poema was al opgestaan. ’Kom op, laten we gaan kijken.’ stelde ze voor. ‘Jaja’, zei Kwikstaart bedaard. ‘Even wachten.’ Sluipende Poema knielde en tuurde opnieuw door het struikgewas. ‘Ze zijn allemaal weg, hoor. Weet je wel zeker dat je er één geraakt hebt?’ Kwikstaart schudde ontkennend haar hoofd. Ze had de pijl in de juiste richting weg zien schieten, maar ze had hem niet zien neerkomen. De dieren hadden ogenblikkelijk gereageerd op het geluid van de boog en hadden de benen genomen. In de plotselinge wanorde van de vluchtende herten had Kwikstaart haar prooi uit het oog verloren. Ze wist echter dat als ze hem geraakt had in de lichaamsstreek waar ze op gericht had, dat het dan toch niet ver zal komen. De pijl had het hart zeker niet geraakt, want dan had het daar nog gelegen. Een pijl door de longen, echter, was op korte termijn net zo dodelijk. In dat geval zal dan even gezocht moeten worden. Kwikstaart wachtte liever even tot de kudde zich verwijderd had en haar prooi uit zichzelf stierf. Door direct achter de herten aan te stormen zouden ze geconfronteerd kunnen worden met een agressieve reactie van de andere dieren. Uit ervaring wist Kwikstaart dat zelfs van schuwe dieren de moeder gevaarlijk kon worden als haar kroost bedreigd werd. Bij Sluipende Poema ontbrak echter het geduld en krakend wurmde ze zich door de opening naar buiten. Ze rende om de doorstruiken van hun schuilplaats heen naar de poel en keek om zich heen op de plek waar net de herten nog rondgelopen hadden. ‘Ik zie geen pijl, Kwikstaart.’ riep ze over haar schouder. Ze liep zoekend rond, speurend naar bloed. Sluipende Poema had nog niets gevonden tegen de tijd dat Kwikstaart zich bij haar voegde. In plaats van mee te zoeken, liep Kwikstaart verder naar de plek waar de herten het bos in verdwenen waren. ‘Niet hier, Sluipende Poema!’ zei ze in het voorbijgaan tegen haar vriendin. ‘Pas verderop zullen we wat vinden.’ Sluipende Poema staakte het zoeken en rende achter Kwikstaart aan het bos in. Kwikstaart volgde het spoor dat de herten in de wilde vlucht hadden achtergelaten. Ze inspecteerde de bodem en keek langs laaghangende takken. Pas enkele tientallen stappen het bos in zag ze wat ze zocht. Druppels lichtrood, bijna roze bloed lagen verspreid op het bladerdek van een struik waarlangs en overheen de herten van de roedel gevlucht waren. Een paar stappen verder lag er zelfs een plasje op een blad. Er zaten wat luchtbelletjes in. ‘De longen!’ concludeerde Kwikstaart en ze wenkte Sluipende Poema. Beide liepen verder in de richting die het bloedspoor aangaf. ‘Denk je dat het nog ver gekomen is?’ vroeg Sluipende Poema. Kwikstaart haalde haar schouders op. Ondertussen hield ze goed het struikgewas om hen heen in de gaten en hield ze haar boog paraat. Het zou niet de eerste keer zijn dat een roofdier zou proberen zich meester te maken van het door haar aangeschoten wild. De zoektocht vorderde langzaam. Op sommige stukken, waar het bloed gestaag uit de wond gelopen had, was het spoor goed te volgen. Maar er waren ook stukken waar het spoor verdween en als ze het niet terug konden vinden door in een rechte lijn door te blijven lopen, waren de meisjes gedwongen in cirkels te zoeken. Tenslotte bereikten ze een open plek waar het veulen bezweken was. Het hert snuffelde aan haar veulen en porde het zachtjes met haar neus in de flank, als om het te overreden weer op te staan. Ze hoorde de twee meisjes naderen en ze richtte zich op om naar het gevaar te kijken. Ze draaide zich abrupt om en verdween met een paar vlugge sprongen in de begroeiing. Sluipende Poema wilde bij het afgeschoten veulen neerknielen, maar Kwikstaart trok haar vlug overeind. ‘Pas op. Misschien leeft het nog.’ waarschuwde ze. Sluipende Poema wierp een blik op de scherpe hoefjes en bewaarde een veilige afstand. Kwikstaart had een lange tak gepakt en liep om het hert heen. Met het uiteinde van de tak gaf ze een tikje op de oogbol. Het oog knipperde niet en het hert bleef onbeweeglijk liggen. ‘Het is dood! Kom, aan het werk.’ zei Kwikstaart en ze pakte haar jachtmes. Kwikstaart trok een achterpoot omhoog en sneed met snelle halen de geurklieren uit het kadaver. Ze stopte ze zorgvuldig in een leren zak en liep om het hert heen om in de huid dat over de borst spande een inkeping te maken. Er golfde bloed over haar hand terwijl ze het lemmet van het mes het karkas inwerkte om de huid van binnenuit open te snijden tussen de voorbenen door. Sluipende Poema rukte de pijl uit de flank van het hert en hield behulpzaam de poten van het veulen omhoog om Kwikstaart werkruimte te geven. Kwikstaart sneed aan weerszijden om de geslachtsdelen van het dier heen en stond op. Ze boog zich over de nek van het dier om het strottenhoofd los te snijden. Sluipende Poema hield met afgewend hoofd en moeilijk slikkend nog steeds beide poten omhoog. ‘De voorpoten, Sluipende Poema!’ zei Kwikstaart terwijl ze terug stapte. Sluipende Poema veranderde haar houding en trok het dier aan haar voorpoten omhoog. De ingewanden glibberden naar buiten. Kwikstaart boog voorover en ging met haar beide handen het karkas van het dier in om de urinebuis en het bindweefsel om de maag los te snijden. ‘Oh, dit vind ik altijd zo vies.’ slikte Sluipende Poema huiverend, proberend niet te staren naar de ingewanden die dampend in het gras lagen. Kwikstaart glimlachte naar haar vriendin en trok de rest van de ingewanden los. ‘Heb je trek in lever?’ plaagde Kwikstaart terwijl ze het druipende orgaan tevoorschijn haalde. Dat was te veel voor Sluipende Poema. Ze liet de poten los en vertrok kokhalzend naar de struiken. Grinnikend wikkelde Kwikstaart de lever in een stuk leer en trok het karkas weg van de ingewanden naar een schoon stuk grond. Ze hakte met haar mes de nekwervels door om de kop van het karkas te scheiden en bond tenslotte de poten paarsgewijs aan een afgebroken tak dat ze had opgeraapt bij een boom in de buurt. Tegen de tijd dat ze daarmee klaar was, voelde Sluipende Poema zich weer voldoende hersteld om terug te komen en samen hesen ze de tak waaraan hun buit hing op hun schouders. Teruggekomen bij hun schuilplaats waadden de meisjes met buit en al het water in en spoelden het karkas schoon. De meisjes wasten hun jachtkleren en hingen ze nat over het karkas van het hert heen. ‘Even uitrusten?’ stelde Sluipende Poema voor, terwijl ze de modder van haar gezicht schrobde. ‘Beter niet.’ vond Kwikstaart. ‘Het is te warm om onze buit lang te laten liggen en bovendien is het al laat geworden.’ Sluipende Poema keek naar de zon en knikte. ‘Klopt.’ zei ze. ‘En de meester wacht op ons.’ Hij had de meisjes gezegd dat hij vandaag voor hij weg zou gaan nog iets belangrijks met ze wilde doen, en het grootste deel van de ochtend was al voorbij. ‘Oh, dat is waar ook!’ schrok Kwikstaart. ‘Dan moeten we nu echt op weg.’ Kwikstaart sprong het water uit en worstelde met haar tuniek, om het over haar natte bovenlichaam heen te trekken. Sluipende Poema klakte lachend met haar tong en kwam het water uit om haar te helpen. Kwikstaart verzamelde snel haar spullen en wachtte ongeduldig tot haar vriendin eindelijk klaar was. Ze greep een uiteinde van de tak om hem op haar schouder te hijsen, maar Sluipende Poema maakte nog geen aanstalten om haar eind op te pakken. Ze wendde zich tot Kwikstaart en glimlachte. ‘Kwikstaart? Mag ik je wat vragen?’ Kwikstaart keek haar ongeduldig aan en gaf een kort knikje. ‘Mag ik de huid van het hert hebben?’ Sluipende Poema lachte op wat haar haar meest lieve manier leek. ‘Ik heb hem geschoten!’ stribbelde Kwikstaart tegen. ‘Ja natuurlijk heb je hem geschoten, daarom vraag ik het je ook, toch?’ suste Sluipende Poema haar vriendin. ‘Maar ik wil zo graag een hertenhuid hebben en je weet dat ik niet zo’n goede jager ben als jij!’ Ze zag dat Kwikstaart op het puntje stond toe te geven en voegde eraan toe. ‘Jij hebt er al een paar, en ik nog niet één. Toe?’ ‘Nou ja, goed. Als je de huid zo mooi vindt.’ gaf Kwikstaart toe. ‘Dank je. Je bent een echte vriendin!’ glunderde Sluipende Poema. ‘Maar eh…, als mamma het je vraagt, wil je dan zeggen dat ik hem geschoten heb? Ze zegt de laatste tijd steeds dat het geen pas geeft dat de kleindochter van de Oudste met zeventien zomers nog steeds geen hert geschoten heeft, zelfs geen kleintje.’ Kwikstaart trok een wenkbrauw op. ‘Zeventien zomers? Ik dacht dat het er nog maar zestien waren?’ ‘Nou ja’ zei Sluipende Poema gegeneerd. ‘Ik praatte een beetje over de toekomst. Dat moet ook wel, want als ik later Oudste word, zal ik toch ook steeds aan de toekomst moeten denken. Ik oefen dus vast een beetje.’ Kwikstaart had er al spijt van dat ze haar vriendin in het nauw had gedreven. Nu liep ze kans de hele weg naar huis verklaringen te moeten aanhoren waarom Sluipende Poema dat leugentje had gebruikt. Ze veranderde snel van onderwerp. ‘Ik denk niet dat er veel kans op is dat je moeder mij wat vraagt, denk je ook niet?’ ‘Eh, o ja.’ antwoordde Sluipende Poema en ze beet op haar lip. ‘Nee, dat lijkt me ook niet waarschijnlijk, nee.’ ‘Nou, zullen we dan maar?’ stelde Kwikstaart voor. ‘Ja, goed!’ Opgelucht pakte Sluipende Poema haar eind van de tak en hees hem op haar schouder.   De agent merkte de twee meisjes op. Ze naderden over het pad de nederzetting met hun buit. Hij veerde,die op van zijn zadel. Het zadel had hij voor zijn tent buiten de palissade neergelegd en gebruikte het als zitplaats. Hij onderschepte Kwikstaart en Sluipende Poema voor ze door de opening de nederzetting in konden lopen. ‘Ah, daar zijn jullie! Ik was al bang dat jullie mij vergeten waren. Wat hebben jullie gevangen?’ ‘Een hert, meester!’ glimlachte Sluipende Poema trots. ‘Nou, breng hem maar weg en kom direct hier terug.’ De agent wees naar zijn tent waar twee jongens over een boek gebogen zaten. ‘Zingende Pijl en Zuiver Water zijn er al.’ De meisjes liepen snel door de opening in de palissade naar het huisje waar de familie van Kwikstaart woonde. De grootmoeder van Kwikstaart stapte door de deuropening naar buiten en ze zag het tweetal met hun last aankomen. ‘Goedemorgen meisjes. Succes gehad met de jacht, zie ik?’ lachte ze. ‘Geen Eendrachtse slavenhalers of roofdieren tegengekomen hoop ik?’ De kinderen lachten zenuwachtig en schudden ontkennend hun hoofden. Grootmoeder tilde een punt van de jachtkleding omhoog en floot tussen haar tanden. ‘Goed zo, meisjes. Een mooi hertje.’ ‘Ik mag de huid van Kwikstaart hebben.’ zei Sluipende Poema snel. Grootmoeder keek op en richtte haar blik op Kwikstaart. Het meisje knikte zwijgend. ‘Goed.’ zei ze. Ik vil hem en leg de huid voor je klaar. Welk deel van het vlees wil je hebben?’ Sluipende Poema dacht even na. ‘Houden jullie de haas uit de rug maar, hoor. Eigenlijk is hij van Kwikstaart en ik heb de huid al. Wat overblijft is goed genoeg.’ ‘Kom, kom. Niet zo bescheiden.’ lachte de vrouw.  ‘Ik verdeel het wel eerlijk tussen jullie. Maar ga nu maar snel naar de agent, hij zocht jullie al.’ De meisjes holden terug naar de opening in de palissade en ploften hijgend neer bij de tent van de meester. De agent pakte zijn jas op die hij over zijn zadeltassen gelegd had en viste een wit doosje uit de borstzak. Hij trok zijn zadel naar zich toe en nam er schrijlings op plaats tegenover zijn vier leerlingen. ‘Ik heb toestemming van jouw grootmoeder, Sluipende Poema, ' begon de agent, nadat ze voor hem in een halve cirkel plaatsgenomen hadden, 'om jullie vieren te testen.’ De vier kinderen keken elkaar aan. ‘Betekent dat dat u binnenkort zal beslissen wat wij zullen worden, meester’?’ vroeg Zuiver Water. ‘Dat klopt’ knikte de agent, ‘Hoewel ik natuurlijk al een vrij goed beeld van jullie heb, is deze test bedoeld om zekerheden te krijgen.’ De kinderen schoven zenuwachtig heen en weer en wisselden opgewonden blikken uit. De agent zag de reactie van de kinderen en hief bezwerend een hand op. ‘Nou moeten jullie je niet sappel gaan maken, het is geen test waar je voor kan slagen of zakken. Je hoeft er zelfs niet eens je best voor te doen. Jullie hoeven alleen maar rustig mee te werken en de rest gaat vanzelf.’ De agent pakte zijn tas en haalde er een stapel papieren uit. Zingende Pijl boog zich naar Zuiver Water, terwijl de man zich afgewend had, en fluisterde hard genoeg om hoorbaar voor de anderen te zijn. ’Jaja, maar wij zijn met z’n vieren en er is maar plaats voor drie!’ Kwikstaart keek verschrikt in zijn richting. Zingende Pijl lachte vals terug. De agent keek op van zijn papieren en keek de jongen strak aan. ‘Is er iets wat je ons wilde mededelen, jongeman?’ ‘Nee, nee’ antwoordde Zingende Pijl geschrokken. De agent spreidde de papieren voor zich uit op de grond. Kwikstaart zag dat de papieren met precies dezelfde nette rijen letters waren gevuld als de boeken waar hij les uit gaf. Ze vroeg zich al een tijdje af hoe het mogelijk was dat iemand zo netjes en precies kon schrijven. Haar lukte het in ieder geval niet om zo gelijkmatig en recht de letters over het papier te verdelen en voor zover ze het had kunnen zien was zelfs het handschrift van de meester lang niet zo precies. De agent legde zijn handen op de papieren. ‘Hier,’ begon hij,’ zijn een aantal vragen waarop ik jullie antwoorden wil weten. Het zijn mogelijk wat rare vragen en als jullie niet direct een antwoord hebben hoeven jullie er ook geen te verzinnen. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Waar het mij om gaat is hóe jullie antwoorden. Dat is omdat ik wil begrijpen hoe jullie denken.’ De agent keek zijn leerlingen één voor één aan. Voorlopig moest hij concluderen dat ze het niet begrepen hadden. ‘Kijk, kinderen.’ zei de man, ‘Waar het om gaat is dat jullie net zo veel van elkaar verschillen in jullie hoofden als in jullie uiterlijk. Jullie hebben allemaal bijvoorbeeld een neus, maar toch is elke neus van jullie anders. Dat is met gedachten net zo. Jullie hebben allemaal gedachten. Maar toch, Kwikstaart, verschillen jouw gedachten van die van je vriendin, Sluipende Poema.’ ‘Ja, dat kun je wel zeggen, ja.’ proestte Sluipende Poema. De twee jongens moesten ook lachen. ‘Stil, kinderen.’ zei de agent streng en het lachen verstomde. ‘Om jullie te helpen heb ik hier voor jullie iets wat jullie gedachten wat soepeler zal maken.’ De agent drukte een witte pil met zijn duim door het folie van de verpakking en overhandigde het aan Sluipende Poema. Sluipende Poema keek er bedenkelijk naar. ‘Vindt grootmoeder dat wel goed?’ ‘Jazeker, Sluipende Poema. Ik heb toch gezegd dat ik persoonlijk aan Biddende Arend om toestemming heb gevraagd en dat ze die gegeven heeft?’ ‘Oh’ antwoordde Sluipende Poema terwijl ze het pilletje in haar vingers omdraaide om hem beter te bekijken. ‘Als je wilt controleren of je grootmoeder het goed vindt, begrijp ik dat natuurlijk.’ zei de agent en keek Sluipende Poema afwachtend aan. ‘Hoeft niet.’ antwoordde Sluipende Poema snel en stak het pilletje in haar mond. De andere kinderen volgden haar voorbeeld. De agent wachtte geduldig een paar minuten tot hij zag dat ze alle vier een beetje wazig uit hun ogen begonnen te kijken. ‘Let op, hier komt de eerste vraag!’ begon hij: ’Wat is eerder. De waarheid of de leugen?’ ‘Natuurlijk de waarheid!’ antwoordde Zuiver Water ogenblikkelijk. ‘De waarheid is het feit dat er altijd was, de leugen wordt bedacht en is dus later.’ Zingende Pijl en Sluipende Poema knikten instemmend. Kwikstaart bleef stil. De agent wachtte geduldig op haar reactie, met zijn pen op het papier. Kwikstaart deed haar ogen open en zag dat de ogen van de agent op haar rustte. ‘De leugen is eerder.’ zei ze beslist. ‘De waarheid ontstaat pas nadat de leugen er is. Daarvoor zijn er alleen feiten zonder betekenis. De leugen maakt een feit waarheid. Zonder leugen bestaat er geen waarheid.’ De agent knikte en maakte een aantekening. Hij wachtte niet op de andere twee leerlingen die nog niets gezegd hadden en ging door met de volgende vraag.   De Oudste van Ons Volk, getooid met haar gehoornde buffelkop, kwam voor de agent staan terwijl hij bezig was zijn tent buiten de palissade af te breken. De vrouw had opgemerkt dat Kwikstaart langs de palissade liep met het zadel van de agent in haar armen. Het beviel haar helemaal niet dat het niet haar eigen kleindochter Sluipende Poema was die met het zadel zeulde. Als het aan Biddende Arend had gelegen zou Kwikstaart niet eens door het blikveld van de agent hebben mogen wandelen, laat staan door hem onderwezen. Afgezien van het feit dat de status van de familie van Kwikstaart van onvoldoende kwaliteit was, vond ze Kwikstaart zelf nauwelijks waardig genoeg om zich lid van Ons Volk te mogen noemen. Maar de agent had indertijd Kwikstaart opgemerkt en had erop gestaan dat ze opgenomen zou worden in zijn klasje. Wat de agent besliste had Biddende Arend zich bij neer te leggen. ‘Gaat u alweer weg, Agent?’ De agent keek op van zijn bezigheid en richtte zich op om de oude vrouw te begroeten. ‘Ik heb een bespreking met mijn collega overmorgen in de legerplaats, Biddende Arend. Daarna kom ik weer terug. Is er iets?’ ‘Na de test van vandaag..., heeft het u geholpen de keuze te maken?’ hakkelde Biddende Arend. ‘Ik heb inderdaad de keuze gemaakt.’ bevestigde de agent. ‘Wilt u dit nu bespreken of kan het wachten tot ik terug ben?’ De oude vrouw voelde zich als een klein meisje dat een standje kreeg. Dat was al zo sinds ze in haar kinderjaren zelf door een agent onderwezen was. Haar nieuwsgierigheid was echter te groot. ‘Nee. Vertelt u het me nu maar. Als u er klaar voor bent, tenminste.’ ‘Uw kleindochter Sluipende Poema zal dezelfde rol vervullen als uzelf.’ zei de agent. ‘De jongen Zingende Pijl zal het schrift gebruiken om de gebeurtenissen op te tekenen, de jongen Zuiver Water zal het schrift gebruiken om de gewoonten en de taal van Ons Volk te beschrijven. Het meisje Kwikstaart heb ik geselecteerd voor het Centrum.’ Het gezicht van de oudste vertrok van teleurstelling. Haar familie greep naast de eer om een kind geadopteerd te zien in het Centrum. Ze wist natuurlijk al dat Sluipende Poema haar op zou volgen. De leidende rol van haar Familie kon absoluut niet in gevaar komen, en dat wist de agent ook wel. Hij had ook nu weer de voortzetting van de reeks van leidsters van Ons Volk uit haar Familie bevestigd. Waar ze echter op gehoopt had was dat Zuiver Water, de kleinzoon van haar zus, geselecteerd zou worden door de agent. Ze was er zo zeker van geweest dat Zuiver Water er slim genoeg voor was. Zuiver Water zou als cultuurschrijver natuurlijk ook bijdragen aan de status van haar Familie, maar toch had ze liever gehad dat haar Familie kon bogen op een kind in het Centrum. Die eer viel nu de familie van Kwikstaart ten deel en dat had gevolgen. Het zal lastig worden om ze zich te laten blijven schikken in hun huidige ondergeschikte status. Ze voorspelde dat ze direct zouden gaan weigeren mindere namen te accepteren voor hun nieuwgeborenen. En dat was nog maar het begin. De agent stond haar aandachtig te bestuderen. Biddende Arend merkte het en haalde snel de bezorgde frons van haar gezicht. ‘Het zij zo.’ knikte ze plechtig. Ze hoorde inmiddels Kwikstaart al met het paard van de agent terugkomen. Ze wenste de agent goede reis en liep terug naar de opening in de palissade, zorgvuldig het meisje negerend. Ze troostte zich ermee dat Ons Volk in ieder geval van het meisje verlost zou worden. Het verbaasde haar dat uitgerekend zo’n nutteloos kind uitverkoren was door de agent. Ze kon nog steeds niet bevatten waarom hij zo geïnteresseerd was in haar. De agent ging verder met het dichtgespen van de rollen met zijn bagage, terwijl Kwikstaart met zijn paard naast hem bleven wachten. De agent keek op, omdat zijn paard een geluid van ongenoegen maakte. Hij stond op om het zadel even op te tillen en één van de gespen te bevrijden die het meisje niet opgemerkt had en onder het zadel vast was komen te zitten. ‘Wil je even rijden?’ vroeg de agent hijgend, terwijl hij de gespen onder de buik van het paard stevig aantrok. ’Ik ben nog niet klaar met pakken.’ Dat liet Kwikstaart zich geen twee keer vragen. Kwikstaart had geen angst voor het paard, want ze had al snel begrepen dat het paard wel groot is, maar absoluut niet gevaarlijk. Zolang je het maar geen reden gaf om je een trap te verkopen. Kwikstaart was er zeker van dat het beest er geen bezwaar tegen zou hebben als ze op zijn rug zou zijn gaan zitten, zoals ze de meester al zo vaak had zien doen. Ze had echter nooit geprobeerd het paard te beklimmen, want ze wilde niet zonder zijn toestemming op het bezit van de meester gaan zitten. Nu ze wel een uitnodiging had, klauterde ze handig in het zadel. De agent gaf haar de teugels en trok de stijgbeugels voor haar op maat. Hij liet haar verder haar gang gaan. Hij wist dat het paard Kwikstaart al goed kende en er niet met haar vandoor zou gaan of haar zou proberen af te werpen. Trots leidde Kwikstaart stapvoets het paard rond, dat wijs de tegenstrijdige aanwijzingen van de teugels en de benen negeerde en een paar rondjes liep, waarna hij weer sappige grassprieten begon los te trekken. Kwikstaart genoot van de rit. Ze bedacht hoe jaloers de andere kinderen zouden zijn als ze haar nou zouden zien. Of Gravend Konijn, haar moeders’ broer. Haar oom zou zeker net zo graag op de rug van het paard geklommen zijn als zij. Het moment dat de agent haar hielp van het paard af te springen kwam veel te snel. ‘Zo Kwikstaart,’ zei de agent,’- we zien elkaar weer over een paar dagen weer. Doe je sommen en lees de teksten die ik je opgegeven heb, dan ben ik weer terug voor je het weet.’ ‘Goed, meester. Tot over een paar dagen.’   Na de test waren de drie andere leerlingen naar de rivier gegaan om te spelen en te zwemmen met hun leeftijdgenoten. Ze zochten er verlossing van de hitte van de zon. Kwikstaart was haar klasgenoten achternagegaan naar de beek, maar ze treuzelde om bramen en frambozen te zoeken. Het was hoogzomer, en er was volop en gevarieerd voedsel in het bos te vinden. Het wild had weer voldoende vet aan de botten verzameld en de rantsoenen van gedroogd buffelvlees werden met hun vlees van het menu verdreven. De vruchten maakten het geluk compleet. Dichter bij de oever aangekomen op zoek naar vroege kersen, hoorde ze hoe Zingende Pijl zich opnieuw met zijn geliefde activiteit bezighield. Hij probeerde haar belachelijk te maken bij haar leeftijdgenoten. Deze keer herhaalde hij haar antwoorden op de testvragen overdreven meisjesachtig en de andere kinderen gierden van de pret. Kwikstaart kleedde zich uit en probeerde onopvallend langs het groepje de rivier in te waden, maar één van de kinderen had haar opgemerkt en gooide een kluit modder naar haar: ‘niet ontwijken hoor,’ riep hij. ‘Het is pas vies als het je raakt!’  De kluit mistte, maar Kwikstaart voelde haar gezicht warm worden. Ze wilde eigenlijk het liefste doorlopen, want wat ze ook zou antwoorden, het zou toch niets helpen. Toch draaide ze zich om naar Zingende Pijl. ‘Wat zou ik blij zijn als je moeders’ broer je eindelijk oud genoeg vindt om je mee te nemen op jacht. Dan zouden wij de hele zomer van je verlost zijn. Helaas... ‘, voegde ze eraan toe en ging dichter bij hem staan om het verschil in lengte tussen de twee te benadrukken, want hij moest naar haar opkijken, ‘…ben je nog zo achtergebleven in je groei dat je oom liever eerst wacht totdat je er eindelijk eens als een man uit gaat zien.’ Dat was beslist een oneerlijke opmerking. Meisjes groeien sneller dan jongens, en Zingende Pijl was niet kleiner dan de rest van de jongens. Bovendien bepaalden mannen helemaal niet of hun neven oud genoeg waren. Hun zussen hadden daar het laatste woord in. Zingende Pijl was in ieder geval nog minimaal een zomer te jong om mee te mogen gaan met de mannen. Maar dat argument wilde Zingende Pijl niet gebruiken. Hij zou daarmee immers toegeven dat hij nog maar een kind was. Bij gebrek aan een passend weerwoord begon Zingende Pijl haar maar uit te schelden. Hij voelde echter dat hij daar alleen maar zichzelf belachelijk mee maakte en beende boos weg bij Kwikstaart. ‘De broedende Kwikstaart neemt het niet op tegen de pijlen van de jager’, hoorde ze dicht bij haar oor. Kwikstaart schrok en keek om. Sluipende Poema was stilletjes dicht bij haar komen staan en had haar nek uitgerekt om ongemerkt haar mond zo dicht mogelijk bij Kwikstaart’s oor te houden. In de winter had haar moeders’ broer haar verteld hoe het dier jaagt, waarvan ze de naam droeg. Sindsdien had Sluipende Poema er de hinderlijke gewoonte van gemaakt naar familieleden of vriendinnen toe te sluipen om vervolgens keihard ‘Boe!’ in het oor van haar slachtoffer te roepen. Dat werd meestal grappig gevonden en ze kreeg er zelfs complimenten voor. Maar na een hele winter op deze manier geplaagd te zijn begon het Kwikstaart, haar favoriete slachtoffer, behoorlijk op de zenuwen te werken. ‘Houd er toch eens mee op te doen alsof je naam betekent wat je bent.’ beet Kwikstaart haar toe. ‘En blijf van mijn naam ook af. Ik weet best wat een broedende Kwikstaart is, maar ik gedraag me er niet als één, als ik dat niet wil.’ Sluipende Poema hield op met giechelen en keek verontwaardigd. ‘Maar dat moet!’ zei ze boos, ‘Oma zegt dat een naam ervoor is om je handelingen te leiden.’ Voor Sluipende Poema had het woord van haar grootmoeder gezag en ze vond dat Kwikstaart daar zich maar bij neer te leggen had. ‘Maar ze gedraagt zich toch ook als een broedende Kwikstaart?’ bemoeide Zuiver Water zich ermee, ‘Volgens mij voerde ze uitstekend de afleidende beweging uit, want Zingende Pijl’s pijlen troffen geen doel.’ Als echte kinderen van een jagersvolk, kenden ze allemaal het gedrag van de vogels die Kwikstaarten werden genoemd. Als deze vogels eieren gelegd hebben, misleiden ze hun vijanden door voor ze uit te vliegen, met de bedoeling ze weg te lokken van hun nest. Zuiver Water keek voldaan over zijn inzicht en Sluipende Poema was het ernstig knikkend met hem eens. Kwikstaart haalde verongelijkt haar schouders op en draaide het tweetal de rug toe. Ze waadde verder de rivier in, weg van de anderen en naar de heilzame eenzaamheid van het water.   De agent reed door de poort de georganiseerde chaos van het legerkamp binnen. Op dit moment was de bedrijvigheid van het kamp geconcentreerd langs een pas gearriveerde trein. Aan de andere kant van de spoorlijn stonden de honderden tenten van de infanterie. Ze werden aan het oog onttrokken door de trein en de witte damp uit schoorstenen van de locomotief. Agent Tobi moest eerst de drukte langs het houten spoorwegplatform passeren. Hij laveerde zijn paard tussen de stroom van karren met zakken cement en ladingen bakstenen. Hij wachtte totdat een sergeant hem toestemming gaf onder de arm van een kraan door te rijden. Lange ijzeren spoorrails werden neergelaten op het dek van een platte wagon en de sergeant wuifde hem verder. Aan de kop van de trein wendde de agent zijn paard en stak voor de dampende locomotief de rails over om zijn weg te vervolgen naar een paar treinwagons, geparkeerd op een doodlopende aftak. Deze wagons deden dienst als hoofdkwartier van het leger. Hij steeg af en gaf de teugels van zijn paard over aan een toegeschoten soldaat, terwijl een sergeant salueerde en hem over een houten trapje voorging de officierswagon in. ‘Hallo Tobi,’ groette een man in eenzelfde uniform als de agent, nadat hij door de sergeant de officierscoupe in werd geleid. Zijn collega stond op om hem een hand te geven en stootte zijn hoofd tegen de lamp die van het plafond hing. Tobi glimlachte en schudde zijn collega de hand. ‘Hallo Berida. Alles goed?’ In de compacte ruimte van de wagon viel het hem meer dan gewoonlijk op hoe lang zijn collega was. Berida was geboren bij een herdersvolk en was grootgebracht op een dieet van melkproducten. Tobi vermoedde dat dat feit een belangrijke rol speelde in de lengte van zijn collega. Hij had wel vaker gemerkt dat volkeren die zuivelproducten op hun dieet hadden ongebruikelijk lang waren. De derde aanwezige, een forse gespierde man gekleed in een bruin officiersuniform stond op en salueerde. ‘Gegroet, Sire.’ blafte hij, strak voor zich uit kijkend. ‘Plaats rust, kolonel. Alles naar wens?’ ‘Ja, Sire. Kan niet beter.’ antwoordde de kolonel stijf en nam weer plaats. Tobi gaf zijn zwarte jas af aan de wachtende sergeant. De man hing de jas aan een rek naast de schuifdeur en hij verwijderde zich uit de wagon. Tobi ging zitten en nam de kolonel op. Hij vond hem er gespannen uitzien, meer gespannen dan normaal in ieder geval. ‘Ik zie dat je een nieuwe lading bouwmateriaal hebt gekregen, Jan. Lig je weer op schema?’ vroeg Tobi aan de Kolonel. ‘Bijna, Sire.’ antwoordde de Kolonel. ‘De ingenieurs verwachten dat we er nog wel in slagen voor het invallen van de winter de spoorlijn door te trekken tot waar de haven aan de monding van de Renate is geprojecteerd.’ ‘Dat is goed nieuws.’ merkte Tobi op. ‘De inwoners van dit gebied hebben nogal altijd last van de slavenhalers. Ik hoopte eigenlijk dat de spoorlijn tijdig af zal zijn, zodat die zorgen na deze zomer tot het verleden zouden behoren.’ De kolonel keek bedenkelijk. ‘Sta mij toe het hier niet mee eens te zijn, Sire. De spoorlijn krijgen we wel af, maar aan de muren komen we pas de volgende lente toe. Ik laat natuurlijk tijdelijke wachttorens optrekken, maar u begrijpt zelf dat dat ontoereikend is. Om te voorkomen dat Eendrachters de rails oversteken zijn muren het enige afdoende middel. Pas eind volgend jaar verwacht ik de veiligheid in het gebied te kunnen garanderen.’ ‘Teleurstellend.’ vond Tobi. ‘Dat zullen de leiders van de volkeren ten noorden van de lijn beslist niet leuk vinden. En in het Centrum ook niet, trouwens.’ De kolonel knipperde met zijn ogen. ‘Ik doe mijn best, Sire.’ ‘Meer verwachten we ook niet van je. Het blijft teleurstellend.’ Berida, de andere agent, had zijn collega een kop koffie uit een thermosfles ingeschonken en pakte een opgevouwen kaart uit zijn tas. ‘Hoe gaan de zaken in jouw sector?’ vroeg hij terwijl hij de kaart op tafel legde. ‘Zijn gangetje. Afgezien van de slavenhalers is er weinig nieuws.’ De kolonel kreeg een stugge uitdrukking op zijn gezicht. Hij wilde wat zeggen, maar bedacht zich. ‘Je zou toch deze week de test gaan doen? Was daar nog iets bijzonders mee?’ vroeg Berida. Tobi’s gezicht leefde op. ‘Iets bijzonders? Natuurlijk niet.’ glimlachte hij. ‘De test bevestigde wat ik al lang wist.’ ‘Mag ik je dan feliciteren met een nieuwe rekruut?’ vroeg Berida. ‘Jazeker. Dat mag je.’ grijnsde Tobi. ‘Nog één? Sire.’ vroeg Jan geïnteresseerd. ‘U had er toch al vier?’ Tobi schoot in de lach. Hij schudde zijn hoofd. Berida zuchtte ongeduldig. ‘Nee, mijn beste.’ zei Tobi. ‘Eén van de bijzonderheden van Ons Volk is dat het corps afgesproken heeft drie kinderen per generatie een basisopleiding te geven, zodat ze binnen hun stam een schakelpositie kunnen bekleden. Dat worden binnen de stam de belangrijkste personen, natuurlijk. Ons belang is dat we op deze manier al in een vroeg stadium rapport opbouwen met deze personen. Ik ben inmiddels met een tweede generatie bezig, trouwens. Het vierde kind, echter, is mijn pupil. Dat is de rekruut.’ ‘Oh, zit dat zo?’ zei Jan ernstig. ‘En zoals je wel zal snappen, dat was me dus zelf ook wel bekend.’ glimlachte Tobi. Het gezicht van Jan klaarde op bij dit inzicht. ‘Oh ja. Natuurlijk, Sire.’ Agent Berida staarde in gedachten verzonken naar de kolonel. Agent Tobi schraapte zijn keel. ‘Waarom heb je mij uitgenodigd voor dit gesprek?’ vroeg hij zijn collega. Berida keek Tobi aan en pakte de opgevouwen kaart van de tafel. ‘Ik heb je laten komen, omdat er een ontwikkeling in mijn sector is waar jij bij betrokken moet worden.’ legde Berida uit terwijl hij de kaart uitvouwde op de tafel. Hij zette zijn vinger op een gebied waar de steppe grensde aan het noordelijke berggebied. ‘Daar zijn de jacht-kampementen van de mannen van Ons Volk, als ik mij niet vergis.’ zei Tobi, ‘Je gaat me toch niet vertellen dat de slavenhalers van De Eendracht het ze zelfs daar moeilijk maken?’ Berida wuifde dat weg, ’Nee. Ze hebben dit jaar nog niet zo veel ondernomen in mijn gebied, althans niet tegen de mannen van Ons Volk. Ze zijn met andere zaken bezig, heb ik me laten vertellen. Maar daarvoor heb ik je niet laten komen.’ ‘Met Ons Volk bedoelen jullie zeker de laaglandjagers zoals we de plaatselijke primitieven officieel noemen?’ bromde de kolonel, ‘-Sire', voegde hij er snel aan toe. ‘De term Laaglandjagers is de naam voor alle volkeren rondom de randlanden die zich toeleggen op de jacht. Daarvan zijn er nogal wat, dus die term is voor ons ontoereikend. Daarbij heeft primitief als bijvoeglijk naamwoord bij mijn weten geen officiële status,’ zei Berida stijf. ’Ze noemen zichzelf Ons Volk en dat doen wij dus ook.’ ‘Ja, Sire.’ zei de kolonel geschrokken, ’Maar er is hier maar één zo’n stam in de buurt, dus we kunnen ons nauwelijks vergissen, toch Sire?’ verdedigde hij zijn woordkeuze. Berida negeerde de opmerking van de kolonel en ging verder met zijn uiteenzetting aan zijn collega. ‘De mannen van Ons Volk hebben zich zoals gebruikelijk opgedeeld in jachtgroepen rondom hun Grote Mannen aan het begin van het seizoen. Zoals je weet zijn dat geen definitieve configuraties. Al naar gelang een Grote Man succes heeft in het leiden van de jacht, het beste vertier organiseert of op welke manier ook zijn mannen aan zich weet te binden, verwisselen de mannen vrij hun lidmaatschap van de verschillende jachtgroepen. Naar gelang het seizoen vordert, worden sommige groepen heel groot, terwijl anderen zover kunnen degenereren, totdat alleen de Grote Man zelf overblijft.’ ‘Ja, dat is bekend.’ antwoordde Tobi, ‘Ik heb je rapporten gelezen en ik ken Ons Volk goed, natuurlijk. Als ik me niet vergis, concludeerde je daarom dat de autoriteit van mannen tijdelijk en instabiel is, in tegenstelling tot de autoriteit van vrouwen die de tendens heeft over generaties stabiel te blijven. Daarmee is de balans in de verdeling van de macht bij Ons Volk door de Grote Mannen niet bedreigd.’ ‘Precies, en zoals je weet, beschouw ik deze status quo als wenselijk. Althans voorlopig. Ik meende dat je dat met me eens was.’ Tobi knikte beamend en keek afwachtend naar zijn collega. Berida keek op van de kaart. ‘En nu is er het volgende aan de hand. Ik ben bij verschillende Grote Mannen op bezoek geweest die klaagden over één van hen. Het schijnt dat één van de Grote Mannen, Vissende Beer heet hij, weigert om zomaar mannen in zijn groep op te nemen.’ ‘Nou, dan is hij een grote stommeling, Sire.’ bemoeide de kolonel zich er mee.’ Dan krijgt hij nooit een grote verzameling mannen om zich heen en blijft hij een niemand.’ ‘Was het maar zo simpel, kolonel.’ zei Berida geïrriteerd. ‘Hij neemt wel degelijk mannen op in zijn groep. Hij laat ze echter daarvoor iets doen. Er wordt verteld dat hij een soort opname-ritueel opgezet heeft, compleet met een proef en een initiatie. Ik ken de details nog niet, maar ik vind dit wel al zorgelijk genoeg om te overwegen stappen te ondernemen.’ ‘Vissende Beer zei je? Die had ik als kind al opgemerkt.’ zei Tobi met gefronst voorhoofd. ‘Het lijkt inderdaad ongebruikelijk. Zo ver ik weet doet een Grote Man zoiets niet. Ik heb nog nooit gehoord dat een Grote Man de vrije beweging van de mannen hindert. Een Grote Man is volledig afhankelijk van de vrijwilligheid van zijn volgers. Het kleine beetje macht dat hij heeft is uitsluitend gebaseerd op zijn rol als verdeler van de jachtbuit aan het einde van het seizoen. En dat is eigenlijk alleen maar het ritueel gekopieerd van de vrouwen. Het heeft weinig betekenis.’ ’Precies, collega.’ antwoordde Berida,’ Dat dacht ik dus ook. Vandaar dat ik me zorgen maak. Ter controle op mijn gedachtegang, wil jij de jouwe eens volgen?’ Tobi dacht hardop na. ‘Het lijkt er op dat Vissende Beer probeert met een opname-ritueel zijn groep mannen aan zich te binden op een minder wankele basis. De mannen die opgenomen worden met zo’n ritueel zullen minder snel geneigd zijn om daarna naar een andere groep te gaan. Ik durf te wedden dat de opdracht die ze vervullen moeten moeilijk of gevaarlijk is, waarschijnlijk zelfs beide. Dat de andere Grote Mannen opgewonden zijn, is waarschijnlijk een teken dat hij succes heeft.’ Tobi en Berida bleven elkaar even aankijken, ‘… en dus?’ drong Berida aan. ‘En dus, collega, denk ik dat dit gevolgen kan hebben voor de stabiliteit van Ons Volk.’ vervolgde Tobi. ‘We kunnen ervan uitgaan dat Vissende Beer aan het einde van zijn seizoen zijn mannen niet los zal laten om zoet met zijn zus of moeder te overwinteren. De kans dat hij zijn nieuwe machtsbasis gaat gebruiken om ook invloed in de vrouwenwereld te krijgen acht ik niet zo denkbeeldig. Het lijkt me dat er dan machtsverschuivingen kunnen plaatsvinden.’ ‘Precies mijn gedachtegang, collega. En dat is onaanvaardbaar. Ik vind dat we deze ontwikkeling in de kiem moeten smoren.’ De kolonel stond bedrijvig op. ‘Sire. Mag ik voorstellen dat wij hem opsporen en zijn groep uit elkaar slaan?’ De kolonel kon het niet laten zich vergenoegd in de handen te wrijven. ‘Ja, ga maar weer zitten, Kolonel’ zei Berida ongeduldig, ‘Op grond waarvan gaan we dan het gebruik van geweld legitimeren? Heb je daar al eens over nagedacht? Wij staan in geen geval geweld toe zolang we niet zelf of Rijksdelen bedreigd worden. In dit geval zal geweld trouwens eerder kwaad doen dan goed. Je beseft toch zelf ook wel dat een aanval op Vissende Beer het probleem eerder ingewikkelder zal maken dan dat het ermee opgelost wordt?’ De kolonel ging gedwee zitten, maar inwendig ziedde hij. Hij nam er aanstoot aan om zo aangesproken te worden door buitenlanders. Zelf kwam hij uit het Centrum, en was daarom overtuigd van zijn eigen superioriteit en de voorbestemming van zijn volk om anderen te overheersen. De agenten moest hij aanspreken met hun titel, maar hun namen, die hij niet eens gebruiken mocht, waren niet van het Centrum. Hij kon niet begrijpen hoe het kon zijn dat mannen die in zijn opvatting niet meer dan wilden waren uit gekolonialiseerde provincies, in zulke hoge rangen als agenten werden toegelaten. Tobi negeerde de woordenwisseling. Hij had zijn voorhoofd gefronst, terwijl hij nadacht. ‘Ik ben van mening dat we het probleem bij de Oudste van ‘Ons Volk’ dienen neer te leggen.’ zei hij tenslotte. ‘Ik verwacht dat zij hier het beste kan bepalen hoe gehandeld moet worden. Het is misschien niet de eerste keer dat dit gebeurt. Eigenlijk lijkt me dat niet eens waarschijnlijk. Ik ben er vaak genoeg getuige van geworden hoe behendig de Oudsten hun posities weten te beschermen. De huidige Oudste is de zesde generatie van haar Familie die de touwtjes hier in handen heeft. Ze is alert op alles wat haar positie bedreigt. Ik durf te wedden dat zij al op de hoogte is van deze kwestie.  Ik kan me nauwelijks voorstellen dat er hierover niet al iets naar haar doorgesijpeld is.’ ‘Zou kunnen, Tobi. Tenslotte bewegen de meeste mannen zich vrij tussen de jachtvelden in mijn sector en de nederzettingen in het bos van jouw sector.’ antwoordde Berida. ‘Is het een idee om dat eerst maar eens te controleren?’ Tobi knikte vaag. ‘Ja. Laten we dat maar eerst even doen.’ Berida knikte. Hij keek Tobi aan. ‘En wanneer ga je terug naar de vrouwenkampen?’ ‘Het zijn geen echte vrouwenkampen, Berida.’ verbeterde Tobi zijn collega. ‘Mannen wonen daar ook ‘s winters. In ieder geval ga ik niet terug voor ik een bad en een bed gezien heb.’ lachte Tobi, terwijl hij de kolonel aankeek. ‘En een maaltijd met brood en wijn zou ik ook wel lusten.’ ‘Wordt voor gezorgd, Sire!’ zei de Kolonel en hij haastte zich de wagon uit. Na een korte pauze knikte Berida naar de stoel waar de kolonel heeft gezeten, en merkte op. ‘Ik vind dat Jan zich raar gedraagt, vind je ook niet?’ ‘Hij staat onder grote druk, Berida. Voordat hij het over moest nemen van Kees vond ik hem al een opgewonden standje. Ik heb het altijd onverstandig gevonden dat de generaal hem als zijn adjudant had. Dat zijn echter interne aangelegenheden van het leger. Ik denk dat je zijn gedrag maar moet negeren.’ ‘Maar dat is toch maar tijdelijk? Er wordt toch wel een nieuwe commandant gestuurd door het Centrum?’ ‘Eerlijk gezegd betwijfel ik dat, Berida. Vanuit het Ministerie gezien, voldoet Jan. Het is hier niet een bijzonder belangrijke post en generaals zijn er altijd te weinig. Eigenlijk zou de rang kolonel hoog genoeg zijn geweest als er hier niet ook een complete divisie was gelegerd. En dat is alleen maar zolang de activiteiten van de Eendracht dat noodzakelijk maakt. Zolang Jan geen brokken maakt, laten ze het waarschijnlijk maar zo.’ Berida keek bedenkelijk. ‘Toch ben ik daar niet gerust op.’ Tobi keek zijn collega hoofdschuddend aan. ‘Als je zijn voorstel om geweld te gebruiken zorgelijk vindt snap ik dat wel. Maar persoonlijk vind ik dat nog niet voldoende om stappen te nemen. Zoals gezegd, hij was altijd al zo en hij staat nu gewoon onder grote druk.’ Berida beet op zijn lip. Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is niet alleen dat. Ik heb gemerkt dat hij wel wat te frequent van zijn post weg is. Hij is echt heel vaak op inspectie langs de geprojecteerde spoorlijn. Hij is er vandaag ook weer net van terug. Toen ik hier arriveerde was hij er weer niet.’ Tobi haalde zijn schouders op. ‘Jan draagt de verantwoordelijkheid voor het aanleggen van de spoorlijn. Ik vind het niet zo vreemd dat hij dat in de gaten houdt. Integendeel zelfs.’ Berida zuchtte. ‘Misschien heb je gelijk. Je vindt dus niet dat ik dit het ministerie moet melden?’ Agent Tobi dacht even na en schudde zijn hoofd. ‘Als je intuïtie je zegt dat er iets aan de hand is, zou ik je niet adviseren om het onder de pet te houden. Ga alleen niet ongefundeerde beschuldigingen uitten. Laat ze in het Centrum maar beslissen wat te doen met jouw ongerustheid. Verder zijn het jouw zaken niet.’ ‘Goed,’ zei Berida, ’Mijn rapporten gaan morgen met de trein mee. Ik heb daarin al melding gemaakt van mijn zorgen over Jan.’ Tobi knikte afwezig. ‘Blijf je nog een paar dagen hier? Dan kunnen we na mijn gesprek met de Oudste bespreken wat we gaan doen met Vissende Beer.’ ‘Natuurlijk, Tobi.’ glimlachte de lange man. ‘Ieder excuus voor een bad en goede maaltijden is ook voor mij voldoende!’   ‘Waar is mijn stuk haas van het hert?’, vroeg Kwikstaart verbaasd aan haar moeder. Ze was voor haar ontbijt geroepen en had zich gapend genesteld op de veranda van het huis, met haar benen bengelend over de rand. Een huis van Ons Volk was een vierkanten optrek van houten palen en gedroogd gras op het dak. Het was gebouwd ruim boven de grond op een houten platform. In de winter kon het huis volledig luchtdicht worden gemaakt. Daar voltrok zich het leven van de mensen van Ons Volk als de winter het land bedekte onder een kniediepe laag sneeuw. In de zomer bevonden de mensen zich liever buiten, op de veranda of ervoor. Op de open ruimte voor hun huis waren haar moeder en grootmoeder bezig bij de vuurplaats om het vlees te bakken boven de gloeiende houtskool. De houten spies met stukken gebakken hertenvlees had ze al aangepakt en een hap van afgebeten, voordat ze zich herinnerde dat ze eigenlijk iets anders had moeten krijgen. Ze keek naar het rek waaraan stukken vlees waren opgehangen om te kijken of het stuk beste vlees van haar prooi daar misschien hing te drogen in de rook van het vuur. Dat zou onwaarschijnlijk zijn, want dat vlees werd altijd meteen opgegeten. Maar als het daar niet hing, dan was het merkwaardig dat ze dat nu niet geserveerd kreeg. ‘Die heb ik aan Zwarte Adelaar gegeven.’ antwoordde haar moeder ongeduldig. Zwarte Adelaar was een vrouw van een vooraanstaande familie waar de Moeder van Kwikstaart bevriend mee probeerde te zijn. Dat viel slecht bij Kwikstaart. Zwarte Adelaars kleindochter lachte altijd het hardst als Zingende Pijl haar voor schut probeerde te zetten. Nu was zij het in plaats van Kwikstaart die het beste stuk van haar hert voorgeschoteld kreeg. ‘Hoe kom je erbij aan die secreten mijn vlees te geven?’ wilde Kwikstaart opgewonden van haar moeder weten. ‘Je weet best dat de Orde voorschrijft dat alles gedeeld moet worden, kind.’ verdedigde zij zich verongelijkt zonder zich van het vuur af te wenden. ‘De Orde schrijft niet voor dat het beste vlees weggegeven wordt! Die schrijft juist voor dat de jager zelf dat krijgt.’ zei Kwikstaart boos tegen de rug van haar moeder. De grootmoeder van Kwikstaart knikte instemmend. ‘Dat klopt, dochter. Dat schrijft de Orde inderdaad voor.’ Moeder lachte schamper. ‘De jager zelf, nou nou! Wat vinden we onszelf weer vreselijk veel beter dan de rest van de wereld deze morgen, zeg. Maar zolang je mijn kind bent bepaal ik wat er met het vlees gebeurt, en ik doe wat ik vind dat de Orde voorschrijft.’ ‘Die Orde van jou kan mijn rug op!’ antwoordde Kwikstaart venijnig. Moeder verstijfde en zelfs grootmoeder keek haar kleindochter even geschokt aan. ‘En denk maar niet dat je Zwarte Adelaar met dit soort geschenken op je hand krijgt, hoor.’ voegde Kwikstaart er nijdig aan toe. ‘Ze zal haar mening over jou echt niet herzien omdat je je eigen familie tekortdoet. Ik denk eerder dat het haar lage dunk van jou juist bevestigt.’ Kwikstaart moeder was opgestaan en had zich omgedraaid om furieus haar dochter aan te staren. ‘Als jij niet tevreden bent over wat ik je te eten geef, eet je maar niets.’ zei ze met stemverheffing. Grootmoeder stond ook op en liep om het vuur naar haar dochter. ‘Wil je niet zo hard praten? De buren genieten mee!’ Ze knikte met haar hoofd richting het huis naast hen, waarvoor de familie van de buren ook aan het ontbijten waren en geïnteresseerd hun richting op keken. ‘Zie wat je gedaan hebt?!’ siste de moeder Kwikstaart nu toe. ‘Jij ook altijd met je betweterigheid!’ Kwikstaart kookte van woede, maar omdat grootmoeder haar smekend aankeek hief ze maar weer de spies omhoog en rukte met haar tanden driftig het vlees ervan af, hoewel ze alle eetlust verloren had. Daarna stond ze op en zonder iets te zeggen beende ze nijdig weg om zich te gaan wassen. Kwikstaart negeerde de doorgang in de palissade om het dorp en koos de richting rechtstreeks naar de beek. Ze wurmde zich tussen de palen van de palissade door naar buiten. De palissade bestond uit een kring van palen om de nederzetting heen en stonden los van elkaar. De ruimte tussen de palen, eigenlijk bedoeld om het de verdedigers mogelijk te maken op belagers te kunnen schieten, was precies groot genoeg om een mager meisje van zestien door te laten, en daar maakte Kwikstaart gebruik van. ‘Hee, wat moet dat!’ hoorde ze achter zich en ze draaide zich om naar de vrouw. Ze kwam gewapend met een schild en een speer aangerend. De vrouw herkende haar en hield stil. ‘Oh, ben jij het weer? Wil je daar nou eens mee ophouden! Loop door de doorgang zoals ieder normaal mens!’ Kwikstaart keek haalde onverschillig haar schouders op en liep onaangedaan verder. ‘Ik zeg het tegen de Oudste!’ riep de vrouw haar na, boos omdat ze genegeerd werd. ‘Het geeft geen pas dat jij je als een dier gedraagt.’ ‘Je doet je best maar.’ mompelde Kwikstaart en verdween het bos in.   Kwikstaart trof haar klasgenoten Sluipende Poema en Zuiver Water aan bij het beekje in het bos. Met hun haren nog nat van hun ochtendritueel zaten ze op een omgevallen boomstam gebogen over de wiskundeboeken van waaruit hun meester ze lesgaf.  Sluipende Poema was bezig de tafel van zeven zangerig op te zeggen en Zuiver Water controleerde met het boek de reeks cijfers uit haar mond. Nadat Kwikstaart zich gewassen had kwam ze terug op de oever en ging naast Sluipende Poema zitten. Ze luisterde met een half oor mee, ondertussen de tegenovergestelde pagina’s bekijkend waarop tabellen met vierkantswortels en kwadraten stonden afgedrukt. Er viel een schaduw over het drietal. Zingende Pijl, nog nat van het water van de beek, was ook bij hen komen staan. Hij keek met een mengeling van nieuwsgierigheid en afschuw naar de tabellen, terwijl water uit zijn haar op het boek van Zuiver Water drupte. Zuiver Water trok snel het boek onder de druppelende haren van Zingende Pijl vandaan. ‘Hee! Je maakt het boek nat.’ Zingende Pijl haalde zijn schouders op. ‘Wat voor nut hebben die cijfertjes?’ Sluipende Poema was opgehouden met het opdreunen van de tabellen en keek boos naar Zingende Pijl. ‘In plaats van je tijd te verluieren, zou je er goed aan doen je huiswerk eens te maken!’ Zingende pijl lachte schamper en knikte naar het boek. ‘Ik heb wel wat beters te doen dan die onzin uit mijn hoofd te leren. Dat daar heb je toch nooit nodig!’ Sluipende Poema kreeg een rood hoofd. ’Als de meester zegt dat we dit uit ons hoofd moeten kennen, dan moet dat! En dat geldt ook voor jou!’ ‘Oh ja? Nou, dan heb ik nieuws voor je! Ik vertik het om mijn tijd daarmee te verdoen. Leg mij maar eens uit waar we dit ooit voor nodig hebben.’ ‘Nou,’ begon Zuiver Water. ‘Als je de tafels van vermenigvuldiging kent, hoef je niet meer ieder beest in een kudde te tellen om te weten hoeveel er zijn. Je telt alleen hoeveel er vooroplopen en hoeveel aan een zijkant, en dat vermenigvuldig je met elkaar.’ ‘Pff! Wat heb ik aan die informatie!?’ reageerde Zingende Pijl. ‘We schieten gewoon af hoeveel we nodig hebben en de rest interesseert me niet. Trouwens, sinds wanneer loopt een kudde beesten netjes in een vierkant?’ ‘Of als je een huis bouwt, kun je het oppervlak bepalen door de lengte van de wanden te meten.’ probeerde Zuiver Water het nog een keer. Zingende Pijl lachte schamper. ‘Alsof ik iets wil berekenen wat ik zo ook wel kan zien! Wat een tijdverspilling, zeg.’ ‘Maar het moet van de meester.’ zei Sluipende Poema ongeduldig. ‘Als hij zegt dat we dit moeten doen, dan moet dat. Ben je niet bang dat hij je anders geen les meer zal geven?’ ‘Alsof ik daar bang voor moet zijn!’ meesmuilde Zingende Pijl. ‘Ik zou juist blij zijn als ik die onzin niet meer hoefde uit te voeren.’ ‘Volgens mij,’ zei Zuiver Water bedachtzaam, ’zou je daar helemaal niet blij mee zijn. Je schept maar wat graag bij iedereen op dat je les krijgt van de meester. Als hij je uit zijn klas zou zetten, zou dat moeilijk uit te leggen zijn voor je.’ Zingende Pijl keek verontwaardigd. ‘Helemaal niet! Ik zou gewoon zeggen dat ik het zelf niet meer wil.’ Zuiver Water knikte ernstig. ‘Dat zou je zeker zeggen, ja. Alleen zal niemand je geloven. Iedereen zal aannemen dat je toch te dom gebleken bent voor de lessen. Ik geloof zelfs dat dat ook net de reden is dat je je sommen niet wil maken.’ ‘Ik ben helemaal niet dom!’ snauwde Zingende Pijl. ‘Ik ben juist veel te intelligent om niet door te hebben dat het allemaal nutteloos getover met getalletjes is. Jou kan de meester bedotten, maar mij niet. Jullie zijn allemaal behoorlijk dom, he? Kijk maar wie er nog meer in de klas zit, het meest stompzinnige meisje van Ons Volk!’ Hij wees naar Kwikstaart. Kwikstaart zat zich al af te vragen wanneer zij ter sprake zou komen en sloeg zuchtend haar ogen omhoog. Ze wilde Zingende Pijl van een bijtend repliek dienen, maar Sluipende Poema keek haar bezwerend aan en schudde haar hoofd. Stuurs tuurde Kwikstaart naar het water, waar tussen de schitterende weerkaatsingen van de zon op het water hun leeftijdgenoten aan het ravotten waren. ‘Als er iemand de klas uitgezet gaat worden is zij het wel.’ vervolgde Zingende pijl. ‘Mijn moeder zegt dat er sowieso iemand uit moet omdat er eigenlijk altijd maar drie kinderen worden onderwezen. De meester had alleen maar medelijden met Kwikstaart omdat ze door iedereen gepest wordt, zegt moeder.’ ‘De enige die haar pest, ben jij!’ zei Sluipende Poema met een schrille stem. Ze was opgestaan en had haar vuisten gebald. ‘Nou en?’ antwoordde Zingende Pijl. ‘Niemand wil haar serieus nemen! Iedereen vindt haar achterlijk. Je denkt toch niet werkelijk dat de meester zo dom kan zijn haar een belangrijke functie te geven? Dat zou niemand accepteren! Moeder zegt dat ze nog liever levend begraven zal worden dan dat ze Kwikstaart serieus moet nemen! Vraag jij maar eens aan jouw moeder, of nog beter je grootmoeder, wat zij van Kwikstaart vindt!’ Sluipende Poema bleef trillend van woede staan, maar wist niets te zeggen. Ze was zich er heel goed van bewust wat er thuis gezegd werd over haar vriendin. Kwikstaart zat ondertussen met haar gezicht naar beneden gericht moeite te doen om haar tranen te bedwingen. Zuiver Water kwam de twee meisjes te hulp. Hij richtte zijn blik dreigend op Zingende Pijl. ‘Ik denk dat je nu wel genoeg gezegd hebt. Ga maar weer zwemmen, zodat wij verder kunnen gaan onze tijd te verdoen met ons huiswerk. Houdt er wel rekening mee dat we niet van plan zijn om je te helpen als je overhoord wordt. Vertel de meester zelf maar wat je van zijn lessen vindt, als je er zo’n uitgesproken mening op na houdt’ ‘Oh, dat ga ik heus wel doen, hoor! Wees maar niet bang!’ zei Zingende Pijl die zowel onthutst als boos keek. ‘Ik zal niet bang zijn, dat beloof ik je.’ zei Zuiver Water ongeduldig. ‘Waar ik echter wel bang voor ben is dat ik nog lang naar je geklets moet blijven luisteren.’ Zuiver Water zwaaide ongeduldig met zijn hand naar Zingende Pijl. Zingende Pijl lachte nog een keer minachtend en liep terug naar het water. Na zijn vertrek trok Sluipende Poema het boek naar zich toe en zocht driftig bladerend naar de pagina waar ze mee bezig waren geweest. Ze gaf het boek opengeslagen aan Zuiver Water. De jongen had echter alleen maar oog voor Kwikstaart. Ze was stijf in dezelfde houding blijven zitten, met haar gezicht naar de grond. Hij dacht even een druppel van haar neus te zien glijden. Sluipende Poema schraapte haar keel en begon met onvaste stem opnieuw de tafel van zeven op te dreunen. Ze hield echter abrupt op toen ze uit haar ooghoeken zag dat haar neef helemaal niet naar haar luisterde. Ze volgde de blik van Zuiver Water en keek naar Kwikstaart. ‘Je moet niet naar die etter luisteren, hoor!’ zei ze tegen Kwikstaart. ‘Het is toch niet waar wat hij zegt.’ ‘Dat is het wel!’ zei Kwikstaart zachtjes. ‘Iedereen vindt mij een akelig kind, dat weet ik best. En je grootmoeder ook. Die doet altijd net of ik niet besta.’ Sluipende Poema hield bedremmeld haar mond en keek hulpeloos naar Zuiver Water. ‘En toch moet je niet naar hem luisteren!’ zei Zuiver Water. ‘De enige die gevaar loopt uit de klas te worden gezet is hijzelf. Hij kan namelijk inderdaad niet meekomen.’ Hij dacht even na en voegde eraan toe. ‘Ik denk eigenlijk dat jij juist daarom bij ons in de klas zit, als reserve voor Zingende Pijl. Volgens mij is niet jij, maar Zingende Pijl degene die overblijft. Als het waar is wat hij zegt, tenminste.’ ‘Wat is waar?’ vroeg Sluipende Poema. ‘Dat er maar drie functies zijn, terwijl wij met z’n vieren les krijgen.’ antwoordde Zingende Pijl. Kwikstaart had opgekeken naar Zuiver Water. Ze veegde haar ogen af die nu roodomrand waren. ‘Ja, maar Zuiver Water. Dan denk ik toch dat hij gelijk krijgt. Ik denk dat inderdaad niemand het zal accepteren als ik een belangrijke functie zou krijgen toegewezen door de meester.’ ‘Weet je wat?’ zei Sluipende Poema. ‘Vliegend Hert is vanmorgen aangekomen en logeert bij ons. We kunnen toch aan haar vragen hoe het zit?’ Vliegend Hert was de jeugdvriendin van haar moeder die de gewoonten van Ons Volk beschrijft. Zij heeft dus ook les gehad van de meester. Kwikstaart twijfelde eraan dat dat betekende dat Vliegend Hert op de hoogte was van de plannen van de Meester. Bovendien had ze niet zo’n behoefte om de vriendin van de moeder van Sluipende Poema te opnieuw te ontmoeten. Zij had bij vorige bezoeken van net zo’n afkeer van Kwikstaart laten blijken als haar moeder. Maar waar de meeste mensen het liefst deden alsof Kwikstaart er niet was, had Vliegend Hert de gewoonte juist bijzonder op haar te letten en daarbij afkeurend luidruchtig door haar neus te ademen. Zuiver Water stond echter gelijk op. ‘He ja, laten we gaan.’ zei hij. ’Ik wil haar vragen wat haar taak inhoudt.’ Zuiver Water hoopte al en poosje dat hij dezelfde functie toebedeeld zou krijgen als Vliegend Hert vervulde. Hij brandde van nieuwsgierigheid naar wat zij allemaal deed. Het drietal liep terug naar de nederzetting en binnen de palissade begaven ze zich naar het huis van Sluipende Poema. Daar troffen ze een magere vrouw in reistenue aan. Ze zat in het zand voor de ingang met gekruiste benen te schrijven op een vel papier bevestigd aan een houten blad gebalanceerd op haar knieën. ‘Hallo Vliegend Hert’, zei Sluipende Poema. ‘Hier zijn Zuiver Water en Kwikstaart.’ Vliegend Hert keek op van haar werk en knikte naar Zuiver Water. Ze keek met opgetrokken wenkbrauwen naar Kwikstaart. ‘Nee, dat is je naam niet.’ zei ze beslist. ‘Jawel.’ zei Sluipende Poema verbaasd. ‘Welnee, meisje.’ zei Vliegend Hert. ‘Wij van Ons Volk gebruiken onze hele naam, niet een gedeelte ervan, zoals de Boeren of de Slavenhalers die te lui zijn om hun hele naam te geven, of als het volk van de Centrum, die doen alsof ze maar een halve naam hebben.  Maar ik heb wel van je dwarsheid gehoord!’ De vrouw keek laatdunkend naar Kwikstaart die haar strak terug aanstaarde. ‘Nou ja, eigenlijk heet ze Broedende Kwikstaart.’ gaf Sluipende Poema toe. Maar ze wil Kwikstaart genoemd worden.’ ‘Wat zij wil is van geen belang.’ snoof Vliegend Hert. Kwikstaart wilde iets terugzeggen, maar Vliegend Hert draaide zich van haar af met een uitnodigend gebaar naar de kinderen om bij haar te komen zitten, waarbij Kwikstaart het gevoel had dat de uitnodiging eigenlijk niet voor haar gold. Sluipende Poema trok haar echter mee omlaag, waardoor Kwikstaart gedwongen werd ook plaats te nemen. ‘Jij wordt ook onderwezen door de agent.’ zei ze zonder inleiding tegen Zuiver Water. Zuiver Water knikte. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar Sluipende poema was hem voor. ‘Zuiver Water gaat misschien net als U de gebruiken en de verhalen van Ons Volk opschrijven voor het Centrum.’ Vliegend Hert’s ogen schoten naar Sluipende Poema. ‘Dat zal pas duidelijk zijn ná de test, meisje! Voor die tijd is dat onbespreekbaar.’ ‘Oh, maar we zijn al getest hoor!’ wierp Sluipende Poema tegen. ‘Gisteren hebben we de test al gedaan.’ Vliegend Hert keek geïnteresseerd. ‘En hoe is die test gegaan, meisje?’ ‘Nou, we moesten eerst een wit pilletje slikken. Toen werden onze hoofden heel licht en leeg en leek het wel of we een beetje opstegen.’ Kwikstaart keek verbaasd naar haar vriendin. Het was niet bij haar opgekomen dat de pil bij haar een ander effect had kunnen hebben dan bij haarzelf. Kwikstaart had juist het gevoel gekregen dat haar hoofd bomvol met waarheden bleek te zitten die om haar heen cirkelden en aan haar trokken en wenkten. Ze had de hele wereld begrepen, toen. Aan de blik van Zuiver Water zag ze dat voor hem de opmerking van Sluipende Poema ook een verrassing was.  ‘En daarna moesten we vragen beantwoorden en dat was dat.’ besloot Sluipende Poema. ‘Een wit pilletje?’ vroeg Vliegend Hert. ‘Typisch iets voor een man om te vertrouwen op chemische hulpmiddeltjes om het overduidelijke zichtbaar te maken.’ ‘Werden jullie dan niet net zo getest?’ vroeg Zuiver Water. Vliegend Hert schudde haar hoofd. ‘We werden wel ondervraagd, maar zonder chemische rotzooi. Volgens mij is dat iets nieuws. Ik herinner me dat we moesten kauwen op wat vieze bladeren. Het Volk uit het Centrum probeert steeds iets nieuws uit, alsof het oude niet goed is.’ Vliegend Hert snoof extra diep om haar afkeuring te benadrukken. Ze bleef even in gedachten verzonken voor zich uit staren. ‘Vliegend Hert, mag ik wat vragen?’ vroeg Zuiver Water. De vrouw schrok op uit haar overpeinzingen en keek naar de jongen. Ze knikte. ‘Is het moeilijk om Ons Volk te beschrijven?’ ‘Het antwoord is ja en nee, jongeman.’ zei Vliegend Hert bedachtzaam. ‘Het moeilijkste is om te besluiten wat je wél en wat je níet moet laten zien aan de agent. Ik heb gemerkt dat de agent voor ons veel verborgen houdt.’ Terwijl ze dat zei keek ze nijdig naar Kwikstaart, alsof zij hier om een of andere reden verantwoordelijk voor was. Ze nam Zuiver Water wat nauwkeuriger op. ‘Waarom denk je dat deze jongen mijn taak krijgt? Heeft de agent dat gezegd?’ vroeg ze aan Sluipende Poema. Zuiver Water schudde zijn hoofd en deed zijn mond open. Maar Sluipende Poema was hem weer voor. ‘Zuiver Water heeft verhalen van Ons Volk altijd leuk gevonden. Het zou logisch zijn als de meester hem Uw taak zou geven, toch?’ Vliegend Hert snoof weer. ‘Wat je leuk vindt om te doen heeft geen belang. De agent ziet en beslist. Ook al vraag ik me af of hij wel echt ziet.’ De drie kinderen staarden stomverbaasd naar de vrouw. ‘Hoe bedoelt u dat?’ vroeg Zuiver Water. ‘Hij is een man, jongeman!’ antwoordde Vliegend Hert alsof dat een afdoende reden was. Ze keek Zuiver water en Sluipende Poema één voor één aan en zuchtte. ‘Ik zal het uitleggen.’ ‘Zoals jullie weten zijn wij vrouwen een belangrijk deel van de wereld. Wij brengen het leven voort en zorgen dat het leven blijft. Mannen kunnen alleen maar leven nemen. Wij hebben het begrip en kennen de wereld, mannen zitten met hun hoofden in de wolken. Maar er zijn volken waar de wijsheid van vrouwen wordt miskend. Daar vragen ze raad aan hun mannen. Omdat mannen geen echt begrip hebben, kiezen ze een man uit die kan kijken. Als ze er geen hebben, gebruiken ze een willekeurige man die met behulp van medicijnen probeert te kijken. Deze man maakt in zijn hoofd een reis naar wat hem door zijn beperkte vermogens een bovenwereld of een onderwereld lijkt en interpreteert wat hij ziet gebrekkig en gekleurd. En dat terwijl iedere vrouw veel beter begrijpt en veel beter weet wat er gebeuren moet zonder los te hoeven komen van de wereld. Maar niemand wil daar naar ze luisteren, zelfs de vrouwen zelf niet. Omdat mannen niet vastzitten aan de aarde, zijn ze van nature reizigers. Kijk maar naar onze mannen, of de slavenhalers, of de agenten. Daarom interpreteren ze hun wijsheid steeds maar in termen van reizen. Sommige beweren zelfs dat ze vliegen!’ De toon waarop Vliegend Hert sprak maakte duidelijk dat ze niet onder de indruk was van deze ingebeelde vaardigheid. ‘...in feite is hun gebrek aan verbondenheid met de wereld een handicap, ook al doen ze alsof het een voordeel is. Daarom moeten ze hun toevlucht nemen tot chemische middelen om inzichten te verkrijgen, terwijl iedere vrouw met ogen in haar kop gewoon kan zien!’ ‘Desalniettemin,’ vervolgde de magere vrouw, ‘wordt bij misleidde volken naar mannen geluisterd, waaronder ook bij het volk van de agent. Maar niet bij Ons Volk! Bij ons mogen de mannen zoveel rondfladderen als ze willen, aan hun mening wordt geen waarde gehecht. Wij vrouwen weten wel beter.’ ‘Maar onze legende van de gevederde krijgers dan?’ vroeg Zuiver Water. ‘In gevaarlijke tijden beslissen zij toch, in plaats van de vrouwen?’ Vliegend Hert lachte schamper. ‘Hoe kom je daar nou bij?’ ‘Nou ja,’ stotterde Zuiver Water. ‘Zij pakken toch de wapens op en reizen naar de vijand?’ ‘En dat is ook een typisch mannelijke manier van oorlog voeren. Ik bedoel dat ze reizen om aan te vallen. De veren staan voor reizen, vliegen om precies te zijn. De gevederden proberen de vogels te imiteren die los van de aarde komen om ver weg te gaan. Vogels zijn immers ook mannelijke dieren. Jullie weten dat ze nesten bouwen zonder dak en dat ze eieren leggen als de slang.’ ‘Mijn oom vertelt het heel anders!’ zei Zuiver Water. ’Hij legt veel meer de nadruk op de rol van de veer bij het oorlogvoeren. Iedereen weet dat de veer nodig is om een pijl recht te laten vliegen. De gevederden dragen veren om het plotselinge verschijnen van de pijl te symboliseren, dat ze op dezelfde wijze hopen onverwacht en doeltreffend te zijn.’ Vliegend Hert snoof luidruchtig en ging niet op de opmerking van Zuiver Water in. In plaats daarvan vervolgde ze haar relaas. ‘Wij vrouwen zijn eerder geneigd te verdedigen. Dieren die holen bouwen waarin de jongen geboren kunnen worden zijn vrouwelijk. Het leven komt rechtstreeks uit het lichaam, niet via het tussenstadium van het ei. En we geven ze beschutting, een dak boven het hoofd.  Trouwens, de beslissing om de wapens op te pakken nemen de gevederde krijgers zelf niet, Zuiver Water. Dat doen de Oudsten.’ ‘Maar in de legenden is er sprake van een medicijnman die ze leidt!’ protesteerde Zuiver Water. ‘Dat klopt.’ zei de vrouw peinzend. ‘Maar het zijn dan ook heel oude verhalen. Ik denk soms dat Ons Volk heel lang geleden meer waarde hechtte aan mannen, hoe onterecht ook. Of misschien waren de reizen zo lang dat de mannen bij gebrek aan een vrouw hun heil zochten bij één van henzelf, die dan met chemische hulpmiddelen probeerde te zien. Vandaar ook dat ze medicijnmannen worden genoemd. Misschien stuurden de vrouwen gewoon een lastige man weg om thuis geen last van hem te hebben. Dat zou een man geweest kunnen zijn die óók kon zien.’ Vliegend Hert schudde haar hoofd als om een lastige vlieg kwijt te raken. Ze keek weer naar Zuiver Water. ‘In ieder geval kun jij mij niet opvolgen. Je bent een man! Je kan niet begrijpen wat belangrijk is bij Ons Volk. Dat weet zelfs de agent!’ ‘Maar wat zou ik dan gaan doen?’ vroeg Zuiver Water een beetje teleurgesteld. ‘Je weet toch, Zuiver Water, dat er niet zoals gebruikelijk drie, maar vier leerlingen zijn?’ ‘Ja, dat hebben we gehoord.’ antwoordde Zuiver Water. ‘Maar volgens mij is dat omdat één leerling het misschien niet red.’ ‘Je bedoelt Zingende Pijl?’ grinnikte Vliegend Hert. ‘Je vergist je, jongeman. Zingende Pijl is uitstekend toegerust op zijn taak.’ Ze lachte raadselachtig. Zuiver Water en Sluipende Poema keken de vrouw vragend aan, maar Vliegend Hert ging er verder niet op door. ‘Nee, Zuiver Water. Er is een andere reden, kinderen.’ Ze had nu de volle aandacht van het drietal. ‘Ik weet iets van de gebruiken van het Centrale Volk.’ zei ze. ‘Er is een vierde taak, die uiterst zelden vervuld wordt. Maar ik denk dat deze keer tóch één van Ons Volk deze taak zal krijgen.’ ‘Wat is die taak dan?’ vroeg Sluipende Poema. ‘Dat kan ik niet zeggen.’ antwoordde Vliegend Hert. ‘Bij Ons Volk is er nooit een vierde geweest. Ik weet wel dat deze vierde de geselecteerde wordt genoemd en zal weggaan bij zijn volk. Het is een bijzonder eervolle taak, en de geselecteerde zal opgeleid worden in het Centrum. Maar tot wat, dat weet ik niet. Het is een van de dingen die de agent verborgen houdt voor ons.’ ‘En U denkt dat ik dat zal zijn?’ vroeg Zuiver Water ademloos. ‘Waarom?’ ‘Omdat je een man bent, Zuiver Water.’ zei Vliegend Hert ongeduldig. ‘Je hebt me toch gehoord? Alleen mannen kunnen reizen. Een vrouw van Ons Volk zou nooit weggaan. Een man daarentegen des te eerder.’ ‘Maar dan wordt Kwikstaart, eh Broedende Kwikstaart bedoel ik, de schrijfster van de gebruiken.’ concludeerde Sluipende Poema opgetogen. Ze stootte haar vriendin aan. ‘Zie je nou wel?’ Sluipende Poema keek blij naar haar vriendin en zag daarom de ijzige blik van Vliegend Hert niet die ze wierp op Kwikstaart. Kwikstaart zag die wel en beantwoordde de blik met dezelfde afkeer. Kwikstaart begreep er nu nog minder van. Had ze nu wel of niet een taak te vervullen? Zelf geloofde ze eigenlijk dat Zingende Pijl gelijk had en dat voor haar beslist geen functie kon zijn weggelegd bij Ons Volk. Vliegend Hert impliceerde echter dat dat wel het geval was, maar de minachting waarmee Vliegend Hert naar haar keek weersprak haar eigen woorden. Het was erg verwarrend. Biddende Arend kwam door de deuropening naar buiten. ‘Kom binnen, Vliegend Hert.’ zei ze, ‘Goed dat je gekomen bent, ik heb dringend je raad nodig.’ Biddende Arend maakte een uitnodigend gebaar naar Vliegend Hert die haar spullen opruimde en opstond. De Oudste streek afwezig haar kleindochter over haar hoofd terwijl ze wachtte tot Vliegend Hert het trapje op haar huis inging. Ze knikte naar Zuiver Water die ook opstond, maar besteedde geen aandacht aan Kwikstaart. Kwikstaart had er genoeg van om voortdurend straal genegeerd te worden en liep terug naar haar eigen huis om haar pijl en boog op te halen. Een paar uur in haar eentje het bos in was waar ze nu de meeste behoefte aan had.   Vissende Beer zat op een geïmproviseerde verhoging voor een overdreven groot kampvuur. Onder begeleiding van trommels leefden zijn volgelingen zich in de zwoele nachtlucht uit in een steeds wilder wordende dans om het vuur. Vissende Beer droeg op zijn hoofd een tooi van veren waarvan de uiteinden over zijn schouders hingen. Zijn vingers tikten in de maat mee, en hij voelde drang om mee te doen. Helaas werd dat niet verwacht van de Grote Man. Zijn positie dwong hem te blijven zitten en passief het tafereel van dansende mannen te aanschouwen. De blik van Vissende Beer dwaalde af naar de tent waarin zijn aanwinsten wachtten. Deze keer waren het twee jonge mannen die met, naar eigen zeggen tenminste, doodsverachting de twee paren adelaarsveren hadden bemachtigd die hen het recht gaven op een plaats in zijn jachtgroep. Elke man schonk één veer aan Vissende Beer. Deze veer plaatste hij in zijn groeiende tooi die hij nu droeg. De andere veer mochten ze zelf in een haarband om hun hoofd dragen. Vissende Beer vermoedde dat het verhaal van de jongemannen flink aangedikt waren en mogelijk zelfs compleet verzonnen. Tenslotte was het bemachtigen van adelaarsveren misschien moeilijk en gevaarlijk, maar de overdreven risico’s die de jongens genomen zouden hebben op hun tocht getuigden eerder van dwaasheid dan van moed. Een mooi verhaal was het wel. Zijn volgelingen hadden het geslikt als honing. Wat betreft Vissende Beer ging het er niet om hoe moedig, of hoe dwaas, zijn volgelingen waren. Wat belangrijk was, was dat de individuen zich lid voelden van een selecte groep. Het verhaal van de jongens had het in zich om legendarisch te worden, en dat kwam Vissende Beer prima uit. Het gaf exclusiviteit aan zijn groep en nog meer mannen zouden proberen zich bij hem aan te sluiten. Ook kon hij, als de tijd rijp was, een beroep doen op de zelfverklaarde moed van deze jongens. Op het moment dat ze iets moesten doen wat zo’n moed vereiste, konden ze zonder gezichtsverlies niet meer terugkrabbelen. Dat zouden ze ook niet eens meer willen. Vissende Beer rekende erop dat het zelfbeeld van zijn mannen zo gemodelleerd werden naar hun veelbesproken heldhaftigheid, dat moedig zijn een deel van hun persoonlijkheid geworden was. Vissende Beer smeedde plannen waarvoor hij mannen met deze eigenschap nodig had. Vissende Beer wachtte tot de spanning tot een hoogtepunt was gekomen en gaf met een handgebaar de trommelspelers een teken om te stoppen. In de abrupt volgende stilte bleef iedereen doodstil op hun plaatsen staan, zwetend en hijgend in het schijnsel van het vuur. Zijn vriend Gravend Konijn en vier mannen maakten zich los uit de menigte en liepen naar de tent, waarna ze met de twee jongemannen tussen hen in terugkwamen. Ze waren geheel ontkleed en werden naar een plek geleid aan het uiteinde van een ondiepe greppel van een meter of tien. In de greppel had een vuur gebrand. Het brandende hout was inmiddels veranderd in gloeiend houtskool, waar tussen de rode en oranje sintels hier en daar blauwe vlammen likten. In het donker van de nacht gloeide de strook houtskool fel op en de jongens keken gehypnotiseerd naar het schijnsel. Vissende Beer ging aan het andere uiteinde van de greppel staan en begon de groep mannen toe te spreken. ‘Deze twee mannen hebben arendsveren als geloof schriften van hun moed meegebracht.’ Vissende Beer stak zijn handen voor zich uit op schouderhoogte en wachtte tot het instemmende gemompel verstomde. De sintels in de greppel beschenen zijn gezicht van onderen en het oranje schijnsel veranderde het in een glimmend demonenmasker. ‘Wij allemaal willen er nu getuigen van worden’ vervolgde hij, ’dat de veren de waarheid spreken. Door het pad van vuur af te lopen laten jullie zien één van ons te zijn. Met dezelfde moed, onverschrokkenheid en lef die ons eigen zijn.’ Vissende Beer zag vergenoegd dat de jongens schrokken, omdat ze doorkregen wat de bedoeling van de merkwaardige greppel was. Het inwijdingsritueel werd zorgvuldig geheimgehouden en de jongens wisten dus niet van tevoren wat ze te wachten stond. Vissende Beer wist zeker dat als ze dit wisten, ze er nooit zelfs maar aan gedacht zouden hebben om zijn volgeling te worden. Nu ze echter hier stonden, was er geen weg terug. Vissende Beer zag dat één van de jongens nog leek te gaan weigeren, maar omdat zijn metgezel strak naar het pad kijkend knikte, bleef hij staan. Hij staarde met wijd opengesperde ogen en trillende neusvleugels naar de sintels. ‘Zijn jullie klaar ons te laten zien wie jullie zijn?’ vroeg Vissende Beer luid. ‘Ja!’ riep de ene jongeman luid. ‘Ja’ volgde het antwoord van de andere een stuk zachter. Alle mannen begonnen in antwoord langgerekte kreten te slaken terwijl ze met hun handen op hun monden sloegen, waardoor een angstaanjagend gehuil opsteeg. Weer bracht Vissende Beer zijn handen omhoog en het gehuil verstomde. ‘Kom dan’ riep hij en spreidde zijn armen uit. De eerste jongeman kwam onmiddellijk in beweging en begon over de sintels te rennen. Zijn lotgenoot slaakte een kreet waarin angst en paniek doorklonk, maar ook hij sprong op de sintels en sprintte zijn vriend achterna. Voor de twee begon de tijd langzamer te gaan en in hun verbeelding was het alsof ze tergend langzaam over het pad van vuur strompelden. Bij iedere stap zagen ze hun blote voeten neerkomen in de roodgloeiende massa. Het lawaai dat de mannen om hen heen maakten werd volledig buitengesloten. Voor de twee jongemannen was het alsof ze zich in doodse stilte urenlang over een pad zonder einde voortbewogen. In feite schoten ze in topsnelheid over de greppel en waren hun voeten zo kort in aanraking met de gloeiende kolen dat het nauwelijks de kans kreeg om de huid te schroeien. In enkele hartslagen was het voorbij en doken ze in de uitgespreide armen van Vissende Beer. De man knuffelde ze en duwde ze tegen zijn borst. Op dat moment was hij vergeten hoe cynisch hij naar hun verhalen geluisterd had en hield hij oprecht van ze, alsof ze zijn nieuwe pasgeboren neefjes waren. Het gejoel was oorverdovend en de mannen probeerden de twee nieuwelingen aan te raken die nog steeds vastgehouden werden door Vissende Beer. De plechtigheden waren echter nog niet voorbij en na een paar minuten liet Vissende Beer de jongens los en maande hij weer tot stilte. Hij stelde de jongemannen vóór zich op en pakte een haarband, waarin één van de veren was vastgemaakt. Hij plantte die op het hoofd van de eerste jongeman en sprak luid: ‘Je bent van ons, wij kennen jou als het onverwachte noodlot ‘zwarte panter’. Je oude naam mag je bij ons niet meer gebruiken, je nieuwe naam mag je alleen bij ons gebruiken.’ De tweede haarband legde hij op het hoofd van de andere jongen en noemde hem de wisse dood van de ‘grijze wolf’. Van dat laatste roofdier had hij wel eens een afbeelding gezien in een boek van de agent. Vervolgens stelde hij zichzelf voor. ‘Ik ben de kalme en sterke ‘Rosse Leeuw’, ga nu en leer je metgezellen kennen.’ De rest van de nacht brachten de mannen dansend rond het vuur door, terwijl één voor één alle mannen zich voorstelden aan de nieuwingewijden. Ze deden hun best de geheime namen van hun oude bekenden in te prenten.   Biddende Adelaar en de agent hadden tegenover elkaar plaatsgenomen in een beschaduwde hoek van het centrale huis. Op de houten vloer waren vachten voor ze klaargelegd en tussen hen in werd een laag tafeltje gezet. Het centrale huis was een rond gebouw met een puntdak. Het dak was gemaakt van lange houten palen. De palen waren in de grond rond het huis geplant en in een punt hoog boven de grond aan elkaar vastgebonden. Vanaf borsthoogte tot de top was gedroogd gras aangebracht als dakbedekking. De zijkanten konden gedicht worden door huiden te spannen tussen de palen. Vandaag waren de huiden losgemaakt om het daglicht en verkoelende luchtcirculatie in het huis te laten, en hingen opgerold tegen de balken. Onder de palen was een ronde ruimte van veertig passen doorsnee, waar een verhoogde vloer op twee handbreedten boven de grond was gebouwd. Een dergelijk huis stond lang niet in elke nederzetting van Ons Volk. In de nederzetting van Biddende Arend was er één gebouwd, omdat zij als Oudste van Ons Volk een plek nodig had waar ze de oudsten van de andere families in één ruimte kon verzamelen. ‘U wilde iets met mij bespreken, agent?’ vroeg Biddende Adelaar, nadat een vrouw thee en een schaal verse vruchten bij de Oudste had neergezet. De Oudste overhandigde de agent de schaal vruchten en schonk hem de thee in. ‘Jazeker, Biddende Arend.’ beaamde de agent, terwijl hij de schaal en de kop thee aanpakte en naast zich neerzette. ’Mijn collega, die het gebied beheert waar de mannen van Ons Volk jagen, heeft me op de hoogte gesteld van een verontrustende ontwikkeling.’ De oudste keek de agent strak aan. ‘U bedoelt zeker de capriolen van Vissende Beer?’ vroeg ze. De agent knikte en glimlachte. ‘Zoals verwacht bent u op de hoogte.’ Biddende Arend beantwoordde trots zijn glimlach. ‘Er zijn mannen terug geweest voor nieuwe wapens en die namen verhalen mee over zijn groep.’ verklaarde Biddende Arend. ‘Ze vertelden over een rare sport die Vissende Beer ontwikkeld heeft om op adelaarsveren te laten jagen in het kustgebergte. Vissende Beer houd ik al vele zomers nauwlettend in de gaten.’ De agent trok zijn wenkbrauwen vragend omhoog. ’Oh?’ spoorde hij aan. ‘Waarom?’ ‘Ik heb nooit helemaal goed hoogte van hem kunnen krijgen.’ antwoordde Biddende Arend peinzend. ‘Hij deed als kind altijd van die gekke spelletjes. Het bekrassen van bomen met tekens die alleen hij en zijn vriendjes begrepen, bijvoorbeeld. Ik kon nooit zeggen dat hij kattenkwaad uithaalde, of beter gezegd, óf hij kattenkwaad uithaalde. Het leek me alsof hij probeerde, hoe zal ik het zeggen...’ ‘...alsof hij met iets subversiefs bezig was?’ suggereerde de agent. De agent begreep heel goed wat Biddende Arend bedoelde. Vissende Beer was hem als kind ook al opgevallen. De jongen scheen op een verontrustende manier invloed te hebben op zijn leeftijdgenoten. Alleen kon de agent er zijn vinger niet op leggen hoe hij dat precies deed. Iedere keer als de agent probeerde hem uit te horen sloot hij zich als een oester. Dat vond de agent erg jammer, want Vissende Beer had bij hem dezelfde interesse opgewekt als later Kwikstaart had gedaan. Biddende Arend knikte beamend. ‘Iets subversiefs, ja.’ ‘Ik en mijn collega willen graag weten of u hieraan dacht iets te gaan doen.’ ‘Móet ik er wat aan doen?’ vroeg Biddende Arend. ‘De mannen hebben hun eigen leven. Als ze het uw collega lastig maken, vind ik dat natuurlijk heel vervelend.’ ‘Hm...’ De agent keek de Oudste indringend aan en vervolgde, ‘Het is niet dat hij het ons lastig maakt. We maakten ons er eigenlijk zorgen over of u geen last van hem krijgt.’ Biddende Arend boog hoffelijk haar hoofd. ‘Bedankt voor uw zorg.’ Ze dacht even na en ging verzitten. Ze boog zich iets meer voorover naar de agent. ‘Uw zorg lijkt op zijn plaats.’ zei ze. ‘Ik ben er ook niet gerust op dat het bij onschuldige capriolen zal blijven. Ik vertrouw Vissende Beer onvoldoende om er zeker van te zijn dat hij de Orde geen schade zal toebrengen.’ De agent zweeg en keek de oude vrouw afwachtend aan. Hij voelde dat er iets aan zat te komen. ‘Ik moet ter plekke zien wat daar gebeurt om zekerheden te krijgen.’ vervolgde Biddende Arend. ‘Ik ben echter een vrouw.’ De agent knikte begrijpend. Een vrouw, zelfs de Oudste, mocht in geen geval de steppe betreden. De jachtgebieden van de mannen waren voor vrouwen taboe. ‘Ik heb een reden nodig...’ concludeerde Biddende Arend. ‘...Een hele goede reden om daar te zijn, zodat ik in kan grijpen als dat nodig is. Het gedrag van Vissende Beer mag ik natuurlijk niet als reden aanvoeren. Dat is tenslotte een mannenzaak. Vissende Beer mag ook beslist niet weten dat ik er daarom ben. Ik heb er geen behoefte aan om het nog moeilijker te maken hem te doorgronden dan het normaal al is.’ ‘Een reden?’ vroeg de agent. Hij dacht even na. ‘Maar die reden heeft u toch? Ik heb een dochter van Ons Volk geselecteerd om op te nemen in het Centrum. Dat gaat het hele volk aan, dus ook de mannen.’ Biddende Arend knikte dankbaar. ‘Zoals gebruikelijk heeft u de oplossing al voor ik hem zelf bedenken kan. Heb ik uw toestemming deze reden te gebruiken?’ ‘Natuurlijk!’ antwoordde de agent ernstig. ‘Hoe wilt u het precies doen?’ ‘Een bijeenkomst van het hele volk.’ zei Biddende Arend ogenblikkelijk. ‘Met de zonnewende had ik graag dat u het hele volk in het grote jachtkamp aan de rand van de steppe op de hoogte stelt van uw keuze, en daarvoor dient u de vrouwen ook uit te nodigen. Het is onze eerste dochter die ooit geselecteerd is. Dan mag het openbaar maken van dat nieuws wel plaatsvinden op zo’n belangrijke dag, lijkt me. De bijeenkomst is ook een geschikte gelegenheid om Vissende Beer’s gedrag te bestuderen en, indien nodig, erop te reageren.’ ‘Is het grote jachtkamp dan wél toegankelijk voor de vrouwen?’ vroeg de agent verbaasd. ‘In het grote jachtkamp verzamelen de mannen zich iedere lente om zich te zuiveren voor de jacht.’ legde de Oudste uit. ‘Het is vanzelfsprekend dat het kamp zelf dus een plaats van overgang is en daaruit volgt dat de vrouwen daar mogen komen. We zullen wel wat gedragsregels in acht nemen om te voorkomen dat de mannen zich opnieuw moeten reinigen, maar verder zijn er geen obstakels. Omdat we niet op de steppe zelf zullen komen, is er eigenlijk niets aan de hand.’ ‘Mooi.’ zei de agent. ‘Dan stel ik voor dat ik daar op de dag van de zonnewende mijn keuze openbaar zal maken aan Ons Volk.’ ‘Dank u. Dan zal ik de Oudsten op de hoogte brengen.’ De agent en Biddende Arend kwamen overeind en liepen naar de uitgang van het huis. Voordat de agent afdaalde van het platform wendde hij zich tot Biddende Arend. ‘Heeft u al een plan wat u gaat doen om de activiteiten van Vissende Beer te neutraliseren als dat nodig mocht zijn?’ Biddende Arend glimlachte. ’Jazeker, Agent. Dat heb ik al. Wij van Ons Volk zijn wel eerder geconfronteerd met een man als hij. Er is een beproefde oplossing.’ Biddende Arend wachtte even of de agent door zou vragen, want eigenlijk popelde ze van verlangen om de agent deelgenoot te maken van haar plan. Maar de agent vroeg niets. Hij lachte slechts en knikte goedkeurend. ‘Dan wens ik u veel succes.’ Hij daalde van het trapje af en wandelde opgelucht naar zijn tent buiten de palissade. Hij hoefde niet te weten wat de Oudste precies van plan was. Voor hem was het belangrijkste dat de Oudste op de hoogte bleek te zijn geweest en reeds stappen aan het ondernemen was. Liever dan dat hij gedwongen was een al te duidelijke rol te spelen in het bewaren van de balans in zijn stukje van de periferie, gaf de agent er de voorkeur aan Biddende Arend het werk te laten doen.   Een paar dagen later controleerde biddende Arend de gezichten van de vrouwen die zich verzameld hadden in het centrale huis. Ze kwam het trapje op het ronde gebouw in en al rondkijkend schreed ze naar haar zitplaats, naast de plek waar Vliegend Hert al was gaan zitten. Niet alle Oudsten waren gekomen, zag ze. Dat vond ze niet vreemd. Vooral van de wat verder gelegen nederzettingen was het niet realistisch te verwachten dat alle familiehoofden zouden komen. Eerder zouden ze een afvaardiging sturen in de persoon van één van de oudsten uit hun midden. Van de dichter bijgelegen nederzettingen was natuurlijk iedereen gekomen. Ze zag de grootmoeder van Kwikstaart zitten op enige, maar betekenisvolle, afstand van de grootmoeders van Zingende Pijl en Zwarte Adelaar. Biddende Arend waardeerde dit soort vergaderingen altijd om de mogelijkheid die het gaf de verhoudingen tussen de verschillende families te observeren. De vrouwen werden onrustig nu de Oudste binnen was en Biddende Arend vond dat het geen zin meer had te wachten. Wie er nog niet was, moest maar op de hoogte gesteld worden door de andere oudsten. Biddende Arend was van plan de vergadering weg te houden van een debat. Ze deed alsof ze slechts een belangrijke mededeling had.   ‘Ik heb jullie laten komen,’ begon Biddende Arend met stemverheffing. De vergadering werd ogenblikkelijk muisstil en bijna honderd paren ogen wendden zich in haar richting. ‘...om met jullie het nieuws te delen dat de agent een keuze heeft gemaakt.’ vervolgde ze met wat minder volume. De vrouwen hingen gespannen aan haar lippen. Een paar vrouwen kwamen half omhoog om haar beter te kunnen horen, vooral de grootouders van de families van de kinderen die de leerlingen waren van de agent, natuurlijk. Het ontging Biddende Arend echter ook niet dat de grootmoeder van Kwikstaart haar kalm aan bleef staren. Gewoonlijk irriteerde ze de Oudste met haar rustige voorkomen, vandaag was niet anders. Biddende Arend wist uit ervaring dat deze vrouw zich niet zo makkelijk bespelen liet als de anderen. ‘Zoals jullie weten,’ zei de Oudste, haar ogen afwendend van de grootmoeder van Kwikstaart, ‘zijn er deze keer niet de gebruikelijke drie, maar víer kinderen onderwezen door de agent. Jullie beseffen allemaal wat de betekenis hiervan moet zijn.’ De vrouwen mompelden instemmend en knikten. Biddende Arend sneed het geroezemoes af met een handgebaar. ‘De agent heeft bevestigd dat onze vermoedens kloppen. Er is er inderdaad een kind geselecteerd voor opname door het Centrum!’ Het nieuws maakte diepe indruk bij de Oudsten van de families. Opgewonden praatten de vrouwen door elkaar heen en maakten heftige gebaren. ‘Mogen wij weten wie hij geselecteerd heeft, Oudste?’  vroeg Zwarte Adelaar, nadat de orde zich een beetje herstelde. ‘Natuurlijk.’ knikte Biddende Arend. ‘De agent zal binnenkort ons allemaal laten weten wie hij geselecteerd heeft.’ ‘Waarom vertel je het ons nu niet?’ wilde de grootmoeder van Zingende Pijl weten. ’Hij heeft het jou toch wel verteld?’ ‘Hij heeft inderdaad geprobeerd het mij te vertellen, ja.’ antwoordde Biddende Arend, terwijl ze haar hoofd superieur ophief, ‘Ik heb hem gezegd dat dit nieuws ons allemaal aangaat. Daarom moet hij zijn beslissing aan allen kenbaar maken en niet alleen aan mij.’ De grootmoeder van Kwikstaart stak haar hand op en zei onschuldig; ‘Indien hij het met u eens was dat u het niet waardig bent om dit nieuws in ontvangst te nemen, waarom is hij dan nu niet hier om het ons allemaal te vertellen?’ Biddende Arend negeerde de steek onder water en keek gewichtig de groep vrouwen rond. ‘Hij is nu niet hier, omdat zelfs wij, Oudsten van Ons Volk, niet het hele volk zijn.’ ‘Wil hij alle vrouwen persoonlijk bezoeken of zo?’ schamperde een vrouw. Er werd hier en daar gegrinnikt. ‘Nee, natuurlijk niet!’ antwoordde Biddende Arend, ‘De agent heeft terecht besloten zijn keuze kenbaar te maken op een bijeenkomst van het hele volk.’ De vergadering viel stil. In de verbaasde stilte voegde Biddende Arend er nog aan toe: ‘...inclusief de mannen.’ ‘Waarom moeten we daar zo lang op wachten?’ vroeg Zwarte Adelaar, nadat ze van haar verbijstering bekomen was. ‘De mannen komen pas in de herfst terug!’ ‘Zo lang hoeven we niet te wachten.’ zei Biddende Arend bedaard. ‘Hij verzocht mij op de zonnewende deze bijeenkomst te organiseren in het jachtkamp op de rand van de steppe!’ Biddende Arend werd aangestaard in een doodse stilte. ‘Bij de Orde! Moeten we nu midden in deze hitte met ons complete huishouden ons helemaal daarnaartoe slepen? Alleen maar om de mannen iets te vertellen wat ze toch niet aangaat?!’ vroeg een vrouw boos. ‘Waar slaat dát nou op?’ ‘Kom, kom.’ suste Biddende Arend de gemoederen. ‘Met de zonnewende kwamen we sowieso bijeen in een paar van onze nederzettingen. Dit jaar kunnen we mooi van de gelegenheid gebruik maken om met het héle volk op één plek bij elkaar te komen. Het is tenslotte maar een paar dagen lopen.’ ‘Ja, voor jou misschien.’ zei een gerimpelde grijze vrouw. ‘Maar voor mij is het niet te volbrengen. Ik had gehoopt thuis te kunnen blijven dit jaar.’ ‘Jij hoeft niet persoonlijk te komen, toch? Waarom stuur je je dochter niet?’ zei Biddende Arend streng. De vrouw lichtte afwerend haar handen op. ‘Nee, nee. Ik kom wel als het zo belangrijk is.’ Biddende Arend lachte fijntjes. Ze wist wel dat déze vrouw niet van plan was om de leidsels van de familie deze zomer al over te geven aan haar dochter. In volgende de zomers trouwens ook niet, als ze het kon helpen. De orde in de vergadering was aan het verdwijnen en de verzameling vrouwen viel uit elkaar in kleine groepjes die met elkaar praatten. Dat was een goed teken, vond Biddende Arend. Als ze nu er rustig een einde aan breidde was de beslissing om met de zonnewende een bijeenkomst in het jachtkamp te houden in feite aangenomen. Ze keek rond en haar blik bleef rusten op de grootmoeder van Kwikstaart die haar bedachtzaam aankeek. Biddende Arend probeerde weg te kijken, maar de vrouw hield haar blik vast. Als op uitnodiging opende ze haar mond. ‘Natuurlijk geloven we je als je zegt dat de agent je niet verteld hebt wie de geselecteerde is, maar je hebt vast een vermoeden. Als Oudste heb je immers het meeste contact met de agent. Daarom zouden we erg graag jouw gewaardeerde mening willen weten over wie de geselecteerde is.’ Biddende Arend schudde ontkennend haar hoofd. ‘Natuurlijk heb ik wel een vermoeden, maar mijn vermoeden is niet beter geïnformeerd dan die van jou. Het lijkt me niet nuttig als ik dit nu hier vertel.’ Inwendig ziedde ze, want ze zag dat alle vrouwen weer hun volledige aandacht op haar gevestigd hadden en haar nieuwsgierig aankeken. Haar weigering viel slecht. Er klonk afkeurend gebrom en er werden met hoofden geschud. ‘Laten we gewoon naar de agent toegaan en hem eisen het ons nu te vertellen!’ bracht de grootmoeder van Zingende Pijl in. ‘Dat zal hij toch niet weigeren?!’ Biddende Arend dankte de Orde dat de grootmoeder van Zingende Pijl net zo weinig gezond verstand had als de rest van haar familie. Haar opmerking kwam Biddende Arend uitstekend uit om de aandacht van de vergadering af te leiden. ‘Zoals wij allemaal weten,’ zei ze vinnig, ‘kunnen wij níet van de agent éisen om te doen wat tegen zijn beslissing ingaat!’. De vrouw haalde verongelijkt haar schouders op. ‘En toch vind ik dat we best...’ ging ze verder. Biddende Arend maakte een kappend gebaar met haar hand. ‘Het onderwerp is afgesloten.’ zei ze. ‘De agent wil een bijeenkomst van het hele volk, en wij hebben geen goede reden om hem dat te weigeren, maar wel een paar hele goede redenen om hem ter wille te zijn. Het zal de eerste keer zijn in vele jaren dat we de zonnewende met het voltallige volk organiseren. Alleen dat vind ik al een waardevolle reden om deze bijeenkomst zo te houden zoals de agent het wil!’ De vrouwen konden alleen maar knikken en de ogen neerslaan. Biddende Arend zag dat ze op het laatste moment toch nog haar zin had weten door te drijven. Ze richtte haar blik op de grootmoeder van Kwikstaart en trok haar wenkbrauwen op als uitnodiging voor haar om nog iets te zeggen als ze dat wilde. De vrouw glimlachte vaag en knikte haar vriendelijk toe.

Selectie Hoofdstuk Volgend HoofdstuK
De Laaglandjagers Plannen Kaart De Bijeenkomst De Ontvoering Op Het Strand Het Vertrek